'de Franse Verleiding' |
Nederlanders op reis naar het zuiden |
Ger Verhoeve In 1778 maakte de Amsterdamse koopman Jacob
Muhl, samen met een Zwitserse vriend en begeleid door een bediende, een
reis naar Parijs, nota bene in zijn eigen koets met een koetsier op de
bok. In brieven waarin hier en daar Franse woorden en paragrafen het
oud-Nederlands afwisselen, deed hij, soms zeer vermakelijk, verslag van
zijn wetenswaardigheden.
De reis liep, zoals gebruikelijk, over Antwerpen en Brussel. Eenmaal op
Franse bodem kregen de dorpen in Muhl's ogen een steeds armoediger,
ellendiger aanzicht. De pracht en praal van het kasteel van Chantilly stonden in schril
contrast met het dorpsleven waar armoe, achterstallig onderhoud en
'morsigheid' regel waren. Zo overnachtten ze daar in het posthuis: "Als
een Hollandse dame, die nooijt gereijst heeft, daar eens was, verkeek ik
een ducaat aan haar tronie en opkijken." Om in hun kamers te komen moeten
ze "langs een muur op een disperaate vloer na boven op steene trappen, die
zedert Noachs tijd niet schoongemaakt zijn."
Met welke verwachtingen en beelden Jacob Muhl zijn reis naar Parijs
ondernam valt nauwelijks te achterhalen, maar hij heeft ze wel gehad. Zo
refereerde aan berichten over opmerkelijke zaken die hij in 'Hollandse
couranten' gelezen had. En de voorstelling die hij zich gemaakt had van de
Tuileriën stak op het eerste gezicht wat magertjes af bij 'zijn'
werkelijkheid: "Het is mooij en schoone wandelingen, dog hadde daar
grootscher gedagte van gehad."
Een paar weken later voelde hij zich wat dat betreft veel meer op z'n
gemak. De Parijzenaars namen helemaal geen aanstoot, zeker niet bij warm
weer, want dan kleede iedereen zich zoals men wilde. 'Ze' hadden hem
gewoon maar iets op de mouw gespeld. Muhl verbaasde zich ook over hoe
sober de Fransen aten. Wéér had hij kennelijk een andere verwachting
gehad. In zijn ogen waren de meeste Fransen 'magere sprieten', soms zo
licht als 'spirituele geesten' in vergelijk met "een logge Hollander als
ik". De verklaring lag volgens Muhl niet in armoede. 't Lag in de
volksaard: "Voor plaisir en statie hebben zij alles over, verteeren 2 - 4
livres Sondags op een bal en lijden in de week half honger, alleen om
mooij gekleet te zijn en te dansen".
Hierboven een stadsplattegrond uit de tijd van Jacob Muhl: 'Nouveau Plan Routier de la Ville et Fauxbourgs de Paris. A Paris chez Esnauts et Rapilly, rue S. Jacques à la Ville de Coutances. 1785. Avec Privilege du Roi.' (Coll. 'dFV') De kaart meet 80 cm. bij 55 cm., opgesneden in 24 fragmenten en geplakt op grof linnen. Op die wijze was de kaart zonder al te veel slijtage op te vouwen en mee te nemen, een wijze van uitgeven die tot in het begin van de twintigste eeuw veel werd gebruikt. Ten tijde van Jacob Muhl's reis naar Parijs lag de stad nog grotendeels besloten tussen, grofweg, de grote boulevards die nu de Place de la Bastille, Place de la République, l'Opéra, Hôtel des Invalides, Boulevard du Montparnasse en het huidige Gare d'Austerlitz verbinden. Amsterdam telde ca. 200.000 inwoners, Parijs 600.000 en de wereld als geheel ongeveer 800 miljoen. Muhl raakte onder de bekoring van Parijs. "UE. kunt niet begrijpen, welk een verandering in alles men ondervind en welk een verschil in de gebouwen en behandeling hier is bij Amsterdam." 't Was er allemaal bliksems duur en enorm groot: "om alles te voet te besien had men een jaar werk. Het gerij van duijzende karren, koetsen, cabriolets etc. is niet te gelooven ...". En zelfs 's nachts ging het maar door en werd hij wakker van het geraas van de rijtuigen alsof het donderde in de lucht. Met zijn vriend dwaalde hij als een hedendaagse toerist door de stad. Alhoewel, hedendaags ? Talloze paleizen waren toen vrij toegankelijk voor het publiek, je kon er zo naar binnen als de koning, prins of hertog er niet was. Ook het Hotel des Invalides bezochten ze, en het Palais Royal, het Bois de Boulogne, de Pont Royal en de Pont Notre Dame, die toen nog met huizen was bebouwd. Over de Hallen was hij ook verbluft: "De ongeloofelijke menigte menschen, een overgroot getal karren, van 2 tot 8 paarden bespannen, met steenen, hooij, haver, stroo en alle soorten vivres belaaden, daartusschenbijden een aantal fiaquers, koetsen en rijtuijgen, dat men zeggen zoude: hoe sal uijt malkander koomen en hoe gebeuren er niet alle ogenblikken ongelukken?" Regelmatig keerden ze terug in de Tuileriën voor een wandeling en Muhl betuigt z'n spijt over zijn eerste, teleurstellende indrukken: "Hoe meer wij die bewandelen, hoe meer van alle kanten en zijden de gesigten besien, hoe schoonder en grootscher het werd." 's Avonds gingen ze naar de opera, naar theaters, en kuierden 's middags weleens door de tuin van het Palais du Luxembourg. Ook toen al was het een oase, waar bankjes en stoeltjes stonden en waar mensen zaten of liepen te lezen. Ze bezochten de Koninklijke Bibliotheek en wetenschappers en beeldhouwers, zoals Houdon. En ze maakten tochtjes naar Choisy, naar Meudon en St. Cloud. En ze
gingen natuurlijk naar Versailles, waar ze in Chantilly al over hadden
gespeculeerd. Ze liepen rond in het park en bezichtigden paleis, dat toen
nog in vol 'koninklijk bedrijf' was. Verschillende malen konden ze de
koninklijke hofhouding gadeslaan en ze waren met stomheid geslagen: "Wij
zagen eerst de Koning uijtrijden naar de paroisse off hoofdkerk; het
geweld, de menigte van lijffwagten, helbardiers, het gevolg van heeren en
statiedames is voor een vreemdelijng een verbasend gesigt. Die dames
worden eerst in draagstoelen de trappen op, elk uijt haar kamer, in de
kamer van de koning gebragt (-) stroomen van menschen, gemeene boeren,
burgers en grooten, alles vloog die trappen op, liepen een gallerij om,
gingen door een deur. Wij wisten van dit alles niets, wat het oogmerk was
of wat het beduijde. Wij wierde verdrietig en resolveerde naar beneden te
gaan door al die vertrekken heen, daar wij doorgegaan waaren, om te zien,
of wij niet iemant konde vinden om naar ons logis te zenden om onze hospis
te halen (...)"
Uit het 'eerste deels eerste Stuk ' 's Konings manier van te Bedde gaan. ': "Tot het te Bedde gaan van den Koning dienen hem dezelfde Amptenaren als tot het Opstaan. Eerst legt de Koning zyn Hoed, Handschoenen en Rotting af, daar na den Degen en Draagband. Hij doet zyne Gebeden, en geeft de Reliquien benevens 't Orlogie over, benoemende den Heer die de eer zal hebben van den Kandelaar te houden. Men ontkleedt den Koning; doet zyne Broek, Kousen en Schoenen of Laarsen uit, en trekt hem zyne Nagtrok en Muilen aan. Daar op omgordt zig zyne Majesteit met den Band waar in de Reliquien zyn, als met een Draagband, doende verder een Buiging, en de Deurwaarders roepen overluid, Heeren gaat heen; neemende de Eerste kamerdienaar den Kandelaar den Heer af, deze hieldt; en het Hof onttrekt zig, uitgenomen de genen, die 't Regt van de Eerste Intreede hebben. Dus eindigt het Grand Couchér van den Koning, en het Petit Couchér begint. By hetzelve zyn, gelyk by het Petit Levér, ook de Eerste Geneesheer, de Heelmeesters, en zulken wien het zyne Majesteit in 't byzonder vergunt, tegenwoordig. De Koning, by 't Ledikant zittende, wordt gekamd (-)". Enzovoorts, enzovoorts. Muhl en zijn reisgenoten raakten ondersteboven van het koninklijke spektakel. In de verwarring vonden ze gelukkig hun Franse koetsier. En die kende kennelijk het klappen van de koninklijke zweep: hij leidde ze rond door de talloze kamers en gallerijen van het paleis, tot in de kapel waar ze de koningin van nabij konden aanschouwen. En ze zwierven door de paleistuinen: "Het hoff is zo groot en uijtgestrekt, dat al wat in Den Haag is daar maar miniatuur bij is."
Grootsheid, vertoon van weelde, processies, 't was allemaal overweldigend voor de Amsterdammer. En de vrouwen die zich veel vrijer gedroegen en bijvoorbeeld "even tranquil als de heeren" in koffiehuizen komen. En dan de frivoliteit, 'les filles galantes'. Hollandse kennissen hadden de prostituées wel eens aangewezen in het Palais Royal en de Tuileriën: "maar dat zijn geheel andre schepsels als dat droevig zoort in Holland. Het zijn dames, naar de eerste trant gekleet, als koninginne." En hij bekend dat hij, als hij jonger geweest zou zijn, wel 'een dubbele Joseph' geweest had moeten zijn om niet voor de verleiding te zijn gezwicht. Naar aanleiding van zijn bezoek aan het pret- en danspaleis 'le Vauxhal': "Lieve Heer, welk een wijsheid hier jongelinge naar toe te zenden ! Al waren het zoonen van Paulus en Petrus en alle de apostelen haar ooms, zij waren weg en verzonken in weelde. Porto zijde ons, dat wij mijsjes van 12 jaar daar hadden zien dansen, dat al filles waren, die al bij de smit geweest zijn. Heilig, heilig ons Amsterdam, van zulk een historie weet men nog niets !" Toch geniet de degelijke en vrome, maar zeker niet bekrompen, Muhl van Parijs: "Ik ben zo fris als in geen jaaren geweest ben. (-) ik word luchtig, ik moet hier vandaan of zoude van zelfs dansen leeren. (-) Hemel, alle dagen zie ik nieuwe dartelheid en weelde !" En even later: "Gij denkt met reden: Oom zijn kop is nu met malligheid en schoone gesigten vervuld. Als weder 't huijs kom, word ik een Hollander; swaarmoedig ademhaalen, assidu arbijden, weinig vermaak en nu en dan wat knorrig denken zal weder mijn deel worden. Jouissons au present ! ..." Muhl probeerde zich te onthouden van een algemeen oordeel over de Fransen. Maar toch: "De vivacitijd, ja wildheid, de ongemeene pragt in klederen, de libre ongegeneerde houding, familiaritijd op straat met heeren, dit alles doet ons besluijten, dat als wij zulke adressen hadden en ons daarvan bedienden, wij geen drie dagen hier zoude kunnen blijven; want dat is om te spugen." Dus Muhl wist zich te beheersen. Ze hadden zich zelfs buiten alle 'conversatie' gehouden om maar geen tijd te verliezen zoals andere Parijs-gangers: "Se sitten 3 uur aan tafel, dan in de tuijn wandelen, dan aan 't speelen of na opera en comedie - weg is de dag." Als zij dat hadden gedaan dan hadden ze nooit zo veel gezien in die 18 dagen. Dus ze waren niet meer dan 'spectators' geweest: "daarvoor weete wij ook niets van het caracter van de menschen als oppervlakkig." Maar, vroeg Jacob Muhl zich skeptisch af, wilde men daar eigenlijk wel een duidelijk beeld van hebben: "Ik denk, wij daar weinig aan verliesen; misschien wij zo vergenoegt hier niet vandaan zoude gaan als nu het schoone van de natuur en konst der mensche gesien hebben. De environ van Parijs is waarlijk een paradijs. Gelukkkig, indien de bewoonders in haare hoedanigheeden ook zo schoon waaren, dog dat verschil zal hemelsbreete zijn. Adieu!..." Dit verhaal is grotendeels gebaseerd op een studie van drs. H. A. Höweler (1899 - 1976), postuum uitgegeven op instignatie van de 'Werkgroep 18e Eeuw': H. A. Höweler, Een Amsterdammer naar Parijs in 1778. Reisverslag van de koopman Jacob Muhl. De Walburg Pers, Zutphen, 1978. © Ger Verhoeve, juni 2018.
Voor reacties, bijdragen en informatie: info@defranseverleiding.nl |