/ / /
Parijs: 1914 - 1915.
Leo Faust, oorlogscorrespondent tegen wil en dank.
door Peter de Leeuw
"In de straat onder mijn vensters, is er zóó'n lawaai, dat ik het maar heb opgegeven: te pogen om te slapen." Het is de nacht van 2 augustus 1914. Parijs is in
rep en roer. De avond ervoor is de algemene mobilisatie afgekondigd.
De Nederlandse journalist Leo Faust staat op het balkon van zijn Parijse appartement. Uit de restaurants in zijn straat komt een kabaal van jewelste:
vlagen van de Marseillaise "en daarna hoort men dan een lawaai van toejuichingen als een verwijderd onweer: handgeklap, voetengestamp, geschreeuw,
gesla met borden op de tafels en met messen en vorken op de borden." Er paraderen "loeiende horden van menschen" door de straat die zwaaien met vlaggen
en luidkeels patriotische leuzen scanderen. "Het kleine werkstertje dat tegenover mij een zolderkamertje heeft en dat uit haar venster niet eens in de straat
kan zien, zóó hoog zit zij in het schuine dak verborgen, opent ook al haar venster en applaudiseert net als de anderen."
Een jaar lang zal Faust zijn belevenissen bijhouden in een dagboek. Een jaar waarin de Franse hoofdstad door een emotionele achtbaan gaat, van euforie tot
paniek en alles daartussenin. Grote delen van zijn dagboek verschijnen in briefvorm in 'het Nieuws van den dag voor Ned.-Indië' dat in Batavia, het
huidige Jakarta, werd uitgegeven. Eind 1915 wordt het in boekvorm uitgegeven als 'Faubourg en boulevard in Oorlogstijd'. In de recente stortvloed van
publicaties over de oorlog komen Fausts reportages niet aan bod. Een gemis want ze werpen een boeiende blik op het dagelijks leven van een stad in oorlogstijd en,
via een omweg, op de man die zou uitgroeien tot de Jan Brusse of, voor jongere lezers, de Philip Freriks van het interbellum.
De Lichtstad
Als de 36-jarige Faust in 1914 naar Parijs verhuist, is dat niet omdat hij oorlogscorrespondent wil worden. Hij wordt aangetrokken door de glorie van het
nachtelijk leven van de Lichtstad, de theaters en de restaurants, en de vroolijke, luchthartige Franschen. Daar wil hij over schrijven maar dat pakt
heel anders uit. Hij wordt chroniqueur van een stad in oorlogstijd.
De eerste dagen van augustus 1914 leeft Parijs in een roes: "Er is één geestdrift, één élan, één enthousiasme in de stad." De Fransen zijn er van overtuigd
dat ze de Duitsers mores gaan leren en Elzas-Lotharingen, dat in de oorlog van 1870 aan hen verloren is gegaan, zullen terugpakken. Faust is diep onder de
indruk van de houding van de Parijzenaars. Op het bomvolle Gare de l'Est ziet hij mannen naar het front vertrekken en vrouwen en kinderen afscheid nemen,
en hij noteert: "ge moet onder de oogen hebben gehad heel deze bewogen menigte, ontroerd doch niet ontredderd - om u rekenschap ervan te geven hoezeer dit
Parijsche volk zijn zenuwen meester is, hoeveel kracht het bezit in zijn wil."
Vernield en geplunderd
Toch houdt lang niet iedere Parijzenaar het hoofd koel. "Zoo zijn gisterenavond alle zaken van Duitschers of Oostenrijkers in de stad vernield en geplunderd....
En zoo werd in het café Pschorr op den Boulevard de Strasbourg alles kort en klein geslagen. Alleen de muren van dit enorme koffiehuis staan er nog. Maar geen
stoel of geen tafeltje heeft het verwoede volk heel gelaten. Honderden vierkante meters spiegel zijn in gruizelementen geslagen; honderden marmerplaten tot
scherven gemaakt. Ondernemers die een verdachte kleurtje hebben en nog bewaard bleven voor de plunderaars, haasten zich om de opschriften op hun gevel te wijzigen
en zooveel mogelijk te doen blijken van hun Fransch-gezinde gevoelens." Faust vindt het niet fraai maar pleit de gewone Parijzenaar vrij: het waren
voornamelijk "apachen en souteneurs" die te keer gingen.
Ondertussen werkt Parijs koortsachtig aan de voorbereiding van een eventuele verdediging tegen een Duitse aanval. "Zoo staan thans op de derde étage van
den Eiffeltoren, de genie-soldaten den nacht te doorvorschen met verrekijkers en electrische zoeklichten. Men heeft daar - op 300 meter hoogte - acht kanonnen
geheschen en die opgesteld met de vuurmonden naar de vier windstreken gericht. Parijs zal althans niet slapend door de Zeppelins worden overvallen."
Op straat is de oorlog echter nog veel beter zichtbaar. Op last van de overheid zijn alle uitgaansgelegenheden gesloten. De meeste mannen zijn onder de wapenen.
Vrijwel alle vervoermiddelen zijn gevorderd door het leger. Het openbare leven is bijna tot stilstand gekomen. "In één slag hebben wij verloren: àlle
schouwburgen en theaters, music-halls en varietés, bals en cinémas; negen tienden van onze winkels en magazijnen, banken en kantoren; ...geheel ons omnibus-verkeer;
drie kwart van den Metro en de trams, vrijwel alle vreemdeling-toeristen...bijna alle particuliere auto's en camions [vrachtwagens - PdL]; alle krachtige
paarden; ons geheele koffiehuis-leven na 8 uur 's avonds; den toegang tot alle musea en bijna alle openbare parken...onze geldhandel stopgezet, is ons postwezen
verlamd...." Het gaat Faust die zo van het uitgaansleven houdt, aan het hart: "na zonsondergang is 't hier saaier dan in een dorp. Het is armoe troef:
Soupeeren kan men nèrgens meer; tenzij bij zich thuis met een vóór achten gekocht boterhammetje en een vaatje ansjovis."
Maar er is ook een nieuw vermaak, zij het vooral van militaire aard. "Toen ik naar huis terug wou keeren, klonk plotseling een schetterende trompet-fanfare,
en aan een kromming van den straatweg verscheen een regiment kurassiers. Kranig en imposant trokken zij voorbij, glimlachend...naar de vrouwen die hun kushanden
toewierpen. Bloemen vlogen door de lucht en bleven hangen in de manen, in de bepakking der ruiters....Iedereen juichte den kalmen en fieren soldaten toe,
die naar de slachting gingen als naar een feest."
De eerste weken vertrouwt Parijs nog op een snelle overwinning. Er worden Franse successen aan het oostelijk front gemeld. Op woensdag 19 augustus wordt het
eerste op de Duitsers veroverde regimentsvaandel in de Dôme des Invalides tentoongesteld. "En duizenden en nogeens duizenden Parijzenaars verdrongen zich
beneden op het plein om zich te verlustigen in den aanblik der eerste trophee, veroverd op den gehaten erfvijand. Er waren zieken bij, die zich uit hun bed
hierheen hadden gesleept, om dit te zien!"
De Pruisen naderen Parijs
Maar tegen het eind van de maand slaat de stemming totaal om. "De Pruisen naderen Parijs. Langzaam, doch onvermijdbaar, onafwendbaar, als een opkomende donderbui...
als een Noodlot."En dat noodlot wordt op een spectaculaire nieuwe manier zichtbaar. Hoog in de lucht cirkelen Duitse vliegtuigen. Gistermiddag
[31 augustus - PdL] hebben we van twee Duitsche aviateurs tegelijk bezoek gehad. Toevalligerwijs bevond ik mij op een paar honderd meter afstand van de plaats
waar een der bommen neerkwam en kon ik constateeren, dat ook in dit opzicht de Parijsche bladen de zaak weer lichtelijk onschuldiger voorstellen dan zij in
werkelijkheid is. Volgens hen richten de projectielen bijna geen schade aan. Het zijn des ordures (vuiltjes)." Het blijken echter allerminst vuiltjes.
"Een vuurstraal en een donderend geraas, alsof voor uw voeten de bliksem inslaat, ziedaar het effect van één zoo'n 'vuiltje'...En zelfs op den afstand waar ik mij
bevond, voelde ik den luchtdruk als een forschen duw tegen de borst, welke mij bijna achterover deed tuimelen."
De reactie van het publiek is, in moderne ogen, naïef en lachwekkend tegelijkertijd. "Na den eersten schrik herstelden wij ons gauw. en terwijl eenige dames
schreeuwend en krijtend wegliepen, sommigen met de handen voor de oogen, en een schuiplaats zochten waar er zich slechts een aanbood, al was het ook maar een
zonnescherm boven het terras van een café...begaf ik mij met nog eenige anderen op een drafje naar de plaats waar wij de bom hadden zien vallen. Het vliegtuig
blijft echter boven de plek des onheils cirkelen. Een meneer kwam met een jacht-buks op zijn balkon en begon zenuwachtig te schieten." Het voorval waarbij
een dode en een gewonde vallen, gaat Faust niet in de koude kleren zitten. "Ik verzeker u, dat het een ongemoedelijke gewaarwording was!, " bekent hij.
Twee dagen later vertrekt Faust hals-over-kop uit de Franse hoofdstad. Naar eigen zeggen omdat hij een verzoek van de redactiesecretaris van het dagblad Echo
de Paris heeft gekregen. De Duitsers zijn Parijs tot op enkele kilometers genaderd, de regering vertrekt naar Bordeaux en ook de Echo de Paris overweegt
naar elders te gaan, misschien wel naar het neutrale Nederland. Faust moet de komst van het blad naar Amsterdam voorbereiden. De vlotheid waarmee hij op dit
vrijblijvende verzoek ingaat, doet vermoeden dat het hem goed uitkomt. Dit is geen laffe vlucht maar een dappere reddingspoging.
Ook buiten de burelen van het dagblad regeert de paniek. "De straten en pleinen leverden een aanblik alsof zooeven de bazuinen voor het Laatste Oordeel
hadden geklonken! - door huilende vrouwen, vloekende, schreeuwende en schietende mannen, onder den voet geloopen kinderen; door gansch het dol-nerveuse publiek,
dat nu eens in klitten samenschool en dan weer, als in paniek, uit elkaar stoof; door politie-agenten, garde des municipaux [stadswachten - PdL] en matrozen
(met geladen geweren), die hun hoofd kwijt waren; en door als gekken jakkerende motorfietsen en auto's heen, moest ik mijn weg zoeken."
De perskaart biedt uitkomst
Met behulp van zijn perskaart weet Faust diezelfde dag een kaartje voor de trein naar Dieppe te bemachtigen. De volgende ochtend arriveert hij op station St. Lazare.
"Het voorplein en de vestibule boden een tooneel aan, dat gewoon onbeschrijfelijk was. Duizenden en duizenden stonden er opeengepakt, verdrongen zich voor de
doorgangen naar de perrons. In het gedrang werd hier en daar vierkantweg gevochten. Vrouwen en kinderen gilden; mannen schreeuwden en vloekten. men scheurde elkaar
de kleeren van het lijf, trapte elkaars koffertjes en manden in, trok elkaar de haren uit." Faust's perskaart biedt weer uitkomst. Hij weet een plek in een trein
te veroveren. "De trein was zóó vol, dat er niet één mensch meer bij kon. Men stond in de loopgangen en tusschen de banken, zat in de netten en op de W.C.'s,
verdrong zich in de bagagewagens, hing op elkaars knieën. Hier en daar kon de conducteur het portier bijna niet dicht krijgen."
De reis zelf is evenmin een pleziertochtje. De trein rijdt "op een sukkeldrafje, stoppend bij elken seinpaal en bij elke brug. Overal op den weg werd hij
bestormd door réfugiés [vluchtelingen - PdL], havelooze menschen. Ergens, midden in het land, waar wij stilhielden, poogde een vrouw met niet anders dan
een 'nachtpon' aan, een plaats in een der wagens te vinden. Zij droeg alleen een groote boeket veldbloemen in de hand!"
In een tsjokvolle boot steekt Faust tenslotte het Kanaal over naar Folkestone. Van daar reist hij de andere dag naar Londen waar hij tot zijn vreugde constateert
dat het leven "zijn gewonen gang" gaat en zich prompt op zijn passie, het uitgaansleven, stort. Hij bespreekt de mode, de restaurants, de café's en bezoekt
het theater. Het verzoek van de Echo de Paris heeft klaarblijkelijk zijn urgentie verloren. Pas na enkele dagen weet Faust zich los te rukken van het
Engelse amusement en vertrekt hij naar Nederland. Aan zijn verblijf in zijn vaderland maakt hij - op een actueel aandoende tirade over slechte samenwerking tussen
spoorwegbedrijven - weinig woorden vuil. Over de mogelijke komst van de Echo de Paris rept hij in het geheel niet. Was het verzoek slechts een handige
uitvlucht of stuitte hij op onoverkomelijke problemen? Hoe het ook zij, begin oktober 1914 is de noodzaak ook zo goed als verdwenen. De Fransen hebben de Duitsers
aan de Marne tot staan gebracht. Het tij is gekeerd. Het doodtij van de loopgravenoorlog is begonnen.
Terug in Parijs
Over zijn treinreis van Dieppe terug naar Parijs schrijft Faust:"Dit is het indrukwekkendstevan dezen tocht, dat, hoewel het toch eerst negen uur in den avond is
ook de groote bevolkingscentra, de verkeersknopen, welke wij ontmoeten, in sombere duisternis zijn gehuld. Steden als Neufchatel-en-Bray, Beauvais, Pointoise worden
nauwelijks opgemerkt: als de maan niet scheen, zouden zij zich verliezen in den nacht. Parijs, die glorie van het nachtelijk leven, wij schoven er nu binnen zonder
te bemerken, dat wij er al waren! De luchthartigste stad van de wereld is in twee maanden tijd één-en-al sombere rouwen degelijke ernst geworden."
Het duurt tot begin december voordat de stad langzaam weer opkrabbelt. Parijs begint, schuchter, een klein beetje te herleven. "Het wordt wat drukker op de
boulevards, vooral 's middags tusschen vijf en zeven: de effecten-beurs wordt Zaterdag weer geopend; de Regeering is voornemens om tegen het midden dezer maand
weer naarde hoofdstad teverhuizen; ... En de prefect van politie heeft sedert verleden week, onder enkele bepalingen, de heropening onzer schouwburgen toegestaan!"
Eind februari 1915 noteert Faust blij: "Gisteren heb ik, voor het eerst sedert het begin van den oorlog, weer een goed toneelspel gezien." Als in maart van
dat jaar de lente zich aandient fleurt ook Faust op. Hij bespreekt de nieuwe mode. "Als ik wat ik inde catalogi ... zie afgebeeld, met één enkel woord zouden
moeten kenschetsen, dan zou het dit zijn: EENVOUD." De hoedjes zijn kleiner, de robes hebben weinig of geen décollecté, de favoriete kleuren zijn "grijs,
beige, marron, marine, taupe en zwart." Later tekent hij overde zomerhoeden op: "Geen veeren, géén vogels vooral! Er wordt al genoeg verminkt en gedood."
Zeppelins boven Parijs
En die verminking en dood komt voor Parijs zelf vooral uit de lucht vallen. In de nacht van 20 op 21 maart maakt de stad kennis met een nieuw phenomeen: een bombardement
door Zeppelins. Faust wordt gewekt door een buurman. "Het heele huis was op stelten. Beneden, in de vestibule vond ik de concierge en haar man, omringd door
groepjes "locataires" [huurders - PdL], allen in de meest carnavaleske gewaden. Het was echt een scène voor een revue. Een oude heer stond verdiept in een
uitknipseltje, dat hij indertijd uit de courant had bewaard, en waarin stond wat men moest doen wanneer het alarm-signaal zich deed hooren. Een ander droeg stoelen
naar den kelder ... Een ander dreinde, dat zij wilde slapen, en scheen het den Duitschers hoogst kwalijk te nemen, dat zij niet tevoren belet had gevraagd of op een
"menschelijker" uur hun bezoek aflegden."
Dat wordt Faust allemaal te veel. Hij gaat het huis uit, op ontdekkingstocht. "Buiten, in den goddelijken nacht, kwam ik onmiddelijk onder de impressie van het
grootsche oogenblik ... het mooiste, het indrukwekkendste en het feeériekste ... dat waren de tallooze stralenbundels der zoeklichten, die langs de lucht veegden.
Ik telde er tien op een moment. Uit alle hoeken van den horizon schoten ze te voorschijn. Spits en smal bij het punt waarom zij draaiden, waaiervormig zich
uitspreidend als de lichtstreep van een staarster, naarmate zij verder den donkeren nacht in boorden." Dan duikt één van de schuldigen aan de nachtelijke
consternatie op. "Toen gebeurde het onvergetelijk, dat één van de phares [zoeklichten - PdL] een Zeppelin in haar lichtbundel kreeg ... Langzaam bewoog
het logge monster zich voorwaarts. En ongeveer vijf of zes minuten lang wist het zoeklicht het vast te houden, hardnekkig het volgend in zijn trage vaart.
Nu brandden ook in de stad de kanonnen los. Om te zien of zij goed richtten schoten zij lichtende bommen af ... Het luchtschip liet ook nu en dan het zoeklicht
naar beneden schijnen, en van tijd tot tijd zag men het gevaarte een rossig lichtend stukje vuur laten vallen." Alle Franse inspanningen ten spijt weet de Zeppelin
echter te ontkomen. "Toen klonk in de verte weer trompetgeschal. Een roode auto der brandweer snorde in derde versnelling tegen den heuvel op, en op de hoeken der
straten klaroenden de spuitgasten weer een signaal: het teeken dat alle gevaar geweken was." Uit de ochtendkrant maakt Faust op dat de Zeppelins "eenige
bommetjes" hadden laten vallen. "Ziedaar alles waartoe de raid der Zeppelins op Parijs zich bepaald heeft. Een tamelijk kinderachtige onderneming, waarin
de Duitschers het vrij treurig hebben afgelegd."
Echt gruwelijk is het relaas dat Faust, op 8 mei, optekent uit de mond van een man die had meegeholpen lijken op te vissen uit de Marne waar de Fransen in september
van het vorig jaar de Duitse opmars hadden weten te stuiten.
"Men heeft daar hijschmachines heen gezonden, met zware kettingen en autommatische ijzeren grijphaken. Dag en nacht - 's nachts bij het spookachtige schijnsel van
flambouwen - zinken om de twee, drie minuten een tiental reuze-nijptangen in de verpeste rivier: - "Haal op"! ... De stoomlier haalt de ketting binnen en aan
het uiteinde, in den klemmenden greep, verschijnen stukken lijk aan de oppervlakte van het water: armen, beenen, koppen, rompen, soms een heel lichaam: het zweeft
een oogenblik druipend in de lucht: dan draait de kraan en laat den last neer in een spoorwagen op den kant."
Zes dagen later lijkt Faust het lugubere tafereel al weer achter zich te hebben gelaten. Er is een hittegolf, de boulevards zijn verlaten, het is Hemelvaartsdag
en iedereen is verpozing gaan zoeken buiten de stad.
Faust stopt zijn aantekeningen op 14 juli 1915, de Franse nationaale feestdag. De Fransen geven deze dag extra cachet door de schrijver van de Marseillaise,
legerofficier Rouget de Lisle, te herbegraven in de Dôme des Invalides. De President en alle ministers zijn er bij. In de lucht scheren vliegtuigen. Faust sluit op
even francofiele wijze af: "Het Duitsche volk moge zich een volk van dichters en denkers achten, dit is er één van dichters en helden!"
Na de oorlog
Faust ontwikkelt zich tot dé Nederlandse kenner van Parijs, een Philip Freriks avant la lettre. Hij scheidt van zijn Nederlandse vrouw en trouwt een Française.
Samen openen ze in de rue Pigalle het restaurant Au Neuvième Art en later het Café-Restaurant 'Bij Leo Faust' dat ze adverteren als 'het Restaurant
voor den Hollander in Parijs. Daar kan men Hollandsche jenever, bitters, en likeuren drinken en Hollandsche gerechten nuttigen, opgediend
door Hollandsche Kelners. Het door de architect Piet Zwart ontworpen en ingerichte etablissement trekt niet alleen toeristen met heimwee, maar ook kunstenaars
als Piet Monriaan en Edgar du Perron.
Voor de onervaren Nederlandsche reiziger - Faust noemt ze zelf de inteligente bezoekers van Parijs - organiseert hij excursies in het nachtleven. Wie geen
zin heeft in een dergelijke Ommeganck kan één van de papieren gidsen van Parijs ter hand nemen, die hij in de loop van de tijd schrijft. Faust hoopt door
dergelijke ondernemingen snel in goede doen te raken maar dat lukt hem om allerlei redenen, waaronder de crisis eind jaren twintig, niet. In 1941 moet hij zijn
restaurant sluiten. Na 1945 keert hij terug naarr Nederland. Hij werkt in Dordrecht voor een scheepswerf als handelscorrespondent en uitgever van het personeelsblad.
Naar Parijs keert hij nooit meer terug, maartot vlak voor zijn dood schrijft hij nog stukjes voor het huisblad van zijn verpleeghuis. Hij overlijdt in 1974.
© Peter de Leeuw, 2015.
Met dank aan Ger Verhoeve en Rijk Faust.
Dit impressionistisch essay verscheen eerder in 'Wereld in Oorlog', in de aflevering van september 2015.
Historicus Peter de Leeuw (1955) is beleidsmedewerker bij een ministerie en freelance-journalist.
Hij publiceert regelmatig over WOI. Momenteel werkt hij aan internet-publicaties over de geschiedenis van het hoofdkantoor
van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en aan een internetsite over hijsbalken in de Leidse binnenstad.
Voor reacties, bijdragen en informatie:
info@defranseverleiding.nl
Terug naar de hoofdpagina van 'de Franse Verleiding'
|