'de Franse Verleiding' |
Nederlanders op reis naar het
zuiden |
In februari 1802 vertrok de 37-jarige Adriaan van der Willigen voor een lange reis door Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland en keerde pas in 1805 in Nederland terug. Van der Willigen kon zich dat veroorloven omdat een erfenis van zijn grootmoeder was vrijgekomen en hij zich voortaan volledig kon wijden aan kunst, cultuur en reizen. Hij was opgegroeid in een conservatief oranje-gezin, maar had zich daar aan ontworsteld en knoopte banden aan met de democratische patriottenbeweging.
Van het revolutionaire Parijs had hij dan ook een hoge pet op: “Zou ’er wel een hoekje gronds op den aardbodem zijn, zoo belangrijk om hetgene daarop in zulk een kort tijdbestek is voorgevallen, en dat wat ‘er nog dagelijks te zien is, als deze zoo beroemde stad?”
En zo werd Parijs zijn eerste reisdoel: via Antwerpen, Brussel, Valenciennes, Peronne en Roye, de gebruikelijke route in die tijd. In Parijs zou hij maar liefst ruim twee jaar blijven en schreef er een fascinerend portret over. Hij schreef over de huizen van de Parijzenaars, over hun kleding, hun levenswijze, het gebruik van baden, zowel in de Seine als binnenshuis, over het eten, over zeden en gewoonten en ook de godsdienst. Hij schreef over het staatsbestel en ook uitvoerig over de kunsten- en wetenschappen en hij gaf een stadsbeeld van Parijs en omgeving. De eerste druk van het boek werd trouwens door de latere Franse autoriteiten in de Nederlanden in beslag genomen. Het is interessant te achterhalen om welke paragrafen het ging. Wellicht dat ‘de Franse verleiding” binnenkort wat meer hoogtepunten zal weergeven van de drie delen, maar voor de geinteresseerde is integrale lezing van de drie deeltjes eigenlijk onontbeerlijk! Het is nota bene het eerst oorspronkelijke moderne 'Hollandse' portret van de Franse hoofdstad in de Nederlandse taal. Het te lezen kan nu op uw computerscherm dankzij het onvolprezen internet en in dit geval middels Google-books:
Links een beeld van de Pont des Arts van de hand van J.A.Knip uit het gelijknamige boek.
Op maandag 14 juli 1804, om maar liefst vier in de ochtend, verliet Van der Willigen het spaarzaam verlichte Parijs op weg naar het verre, onbekende zuiden. Dat klinkt flitsend naar hedendaagse begrippen, maar Van der Willigen reisde per postkoets. Het eerste stuk van zijn tocht leidde langs het landelijke Charenton, nu opgeslokt door de Parijse agglomeratie, en vervolgens Alfort en Lieusaint, 4 posten van Parijs, waar het ontbijt genuttigd werd "niet met een boterham en een kopje thee of koffij, maar met vleesch, eijeren en wijn". Die posten lagen ongeveer zo'n tien kilometer na elkaar en daar werden de trekpaarden gevoed, soms verwisseld, en konden de reizigers met een beetje geluk ook eten en overnachten. "De postwagens, die ik in Frankrijk heb aangetroffen, hingen allen op riemen, en zijn vrij gemakkelijk; in het binnenste gedeelte (als een koets) is plaats voor 6 menschen, 3 voor uit en 3 achter uit rijdende; in de cabriolet of voorste gedeelte (als een kap-chais) plaatsen zich 2 personen, benevens den Conducteur, en boven op het gehemelte van de koets, (l’imperiale genaamd) daar een vierkante mand op staat, kunnen nog eenige menschen liggen; in deze mand wordt ook bagage geladen, zoo wel als in de groote mand achter op. De plaatsen, binnen in zijn het duurste, die van de cabriolet (die echter in den zomer en om het gezigt en om de luchtigheid verkieslijk zijn) wat minder, en op de Imperiale het goedkoopste."
Maar pas om 1 uur in de middag was Van der Willigen in Melun, na 5 en halve post en zo'n 45 kilometer onder de rook van Parijs. Een postkoets in die tijd reed, afhankelijk van de gesteldheid van de weg, namelijk niet veel sneller dan zo'n 7 kilometer per uur; de snelwandelaar van tegenwoordig kon de koets zo ongeveer bijhouden.
Al in het begin van zijn reisverslag maakte Van der Willigen duidelijk wat het verschil was met een trekschuit of een postkoets in Nederland. In Frankrijk ging er een tijd overheen voordat men wist met wie men te maken had, maar: "In Holland zou men dat al lang geweten hebben; want naauwelijk heeft men daar een' voet in de trekschuit of op den postwagen gezet, of er word gevraagd: Waar komt mijn Heer van daan? waar gaat mijn Heer naar toe? wat doet mijn Heer? is UEd. getrouwd? en eindelijk zelfs somtijds, hoe is mijn Heer's naam? Diergelijke onbescheiden vraagen treft men onder de Franschen zeldzaam aan, en men wacht doorgaans, tot dat de lieden zich zelve bekend maken."
{Links, van boven naar onderen, enkele illustraties uit het reisverslag van Adriaan van der Willigen: Melun, Marseille, Aix-en-Provence en de Pont du Gard.]
Van der Willigen's preciese notities maken dat je met een gedetailleerde Michelin-kaart nog steeds precies zijn route kan traceren, en die verschilt niet veel van de 'Autoroute du Soleil' van tegenwoordig, althans voor zijn reis naar Marseille.
En zo reisde Adriaan van der Willigen door Frankrijk, observerend en noterend, zoals over het landschap: "De aanhoudende schoone landstreek en de fraaije gezigten die men gedurig aantreft, vermaakten mij niet weinig." en "De ruime gezigten en bekoorlijke tooneelen die de natuur hier oplevert, houden den opmerkzamen reiziger aanhoudend op de aangenaamste wijze bezig." Ook over zijn nachtelijk onderkomens had Van der Willigen soms zijn woordje, zoals bijvoorbeeld in Tonnere, dat naar zijn eigen zeggen schilderachtig gelegen was: "Wij vonden hier een redelijk goed avondmaal, en de ligging was ook vrij wel; want men heeft in Frankrijk in dit saisoen, alle reden, om te vreden te zijn over de bedden, als het getal der weegluizen zoo groot niet is, dat zij het slapen ten eenenmaal verhinderen."
Regelmatig tekende Van der Willigen aan dat de postkoets al weer om drie in de ochtend vertrok, maar hij beklaagde zich niet. Na die 14-de Juli als vertrek uit Parijs, was hij de 20-ste juli na een kleine week reizen in Dijon aangekomen, midden in de Bourgogne, sneller kon het toen onmogelijk. Het is een afstand waar we nu per auto vanaf Parijs zo'n drie uur over doen.
Weer verder zuidwaarts, op de 23-ste juli vanaf Chalons, ging de tocht niet meer per postkoets, maar per trekschuit over de rivier de Saone naar Lyon en de breedvloeiende Rhone:"Wij waren met meer dan zestig personen in en op deze schuit, die men hier la Diligence noemt: behalve nog vrij wat koopmansgoederen en begaadje." De reis ging verder via Tournus en Macon, langs Trevoux, en hij herinnert aan 'onze achtingwaardige Vaderlandsche schrijfsters, E. Wolff en A. Deken' die daar in de nadagen van de - het zijn niet zijn woorden- Oranje-contra-revolutie hun toevlucht hadden gezocht. Soms stapte Van der Willigen af van zijn boot, want zo snel ging het immers niet. Hij noemt ook bij herhaling de hotels waar hij onderdak vond, en 'de Franse verleiding' zal nog eens na gaan of ze nog bestaan.
In de buurt van Trevoux was Van der Willigen weer op zijn schuit gestapt:"Nu had ik bijna geen oogen genoeg, om overal rond te zien, steenrotsen, groene heuvelen, tuinen, buitenplaatsen, lusthuizen, boschjes, hooge boomen, een kronkelende rivier, zoo stil en effen, dat al de voorwerpen rondom 'er zich, als in een' spiegel, in vertoonen, nu en dan eens een schuitje, en langs de oever hier en daar een groepje menschen of vee; schikt dat alles in uwe verbeelding, zoo fraaij en aangenaam door en onder elkanderen, als gij wilt, en gij zult het niet fraaijer maken, dan het inderdaad is."
Van der Willigen arriveerde rond 24 juli in Lyon en nam vanwege het slechte weer en de vele regen zijn tijd om de stad te bezichtigen. Pas de tweede augustus leek het mogelijk om weder per schuit te vertrekken. En dat deed hij dan ook, en wel om vier uur in de ochtend. Tournon volgde, Valence, Montelimar, Pont-Saint-Esprit en toen kwam hij bij Avignon. Daar vertrok hij weer 's nachts om twaalf uren met de gewone postwagen naar Marseille. Om middernacht! De tocht ging via Aix-en-Provence naar de Zuidfranse havenstad waar hij waarschijnlijk de zesde augustus aankwam.
Het had ook sneller gekund (zie: Sneller!!! De reis Amsterdam - Marseille 1764 - 2007). maar het weer zat soms tegen en Van der Willigen trok er bovendien de tijd voor uit om steden en stadjes te bezichtigen. Ook Marseille bezichtigde Van der Willigen, verbleef er een paar dagen en maakte 'uitstapjes' naar Toulon en Hyeres. Dat waren overigens tochten van vele uren.
En hier laten we Van der Willigen los: het tweede gedeelte van zijn reis leidde via Nimes, Montpellier en Carcassonne naar Toulouse. Van daar trok hij naar Bordeaux, waar hij zich onder andere verwonderde over het aantal 'Hollandsche' uithangborden. Om de cirkel naar Parijs rond te maken: op 2 oktober vertrok hij uit Bordeaux, reisde via Cognac, Chatellerault, Tours en Versailles. Op de tiende oktober was hij terug in Parijs.
Opmerkelijk is dat Adriaan van der Willigen op een enkele plaats adviezen aan Hollandse reizigers gaf en dat maakt dat hij waarschijnlijk niet de enige Hollander was in die tijd die een dergelijke reis maakte. Daarvan weten we weinig of niets meer, en ook al om die reden was Adriaan van der Willigen uitzonderlijk.
Het is onmogelijk de rijkdom van de observaties van Adriaan van der Willigen hier weer te geven of ook maar samen te vatten. Getracht is, los van o.a. sommige landschapsindrukken, de nu grotendeels vergeten praktijk van het reizen dank zij zijn woorden in herinnering te brengen.
Van der Willigen eindigde zijn reisverslag met een VAARWEL!
Bon voyage, dus.
Het internet brengt wederom uitkomst, want de drie deeltjes reisverslag blijken inmiddels integraal te raadplegen op het Gutenberg-project:
Reize door Frankrijk in gemeenzame brieven, Haarlem, A. Loosjes,Pz., 1805
Voor reacties, bijdragen en informatie: info@defranseverleiding.nl