'de Franse Verleiding' |
Nederlanders op reis naar het zuiden |
In 1973 schreef journalist en schrijver Jan Brusse:
“Toen ik die avond van de veertiende juli, nu 25 jaar geleden, voor het eerst in Parijs aankwam hingen de bomen vol lampionnetjes, de mensen dansten op straat, en op de zeven heuvels die de Franse hoofdstad rijk is werd vuurwerk de lucht in geschoten.
Ik vond het prachtig.
Ik kan nu wel schrijven dat ik toen dacht dat Parijs er iedere avond zo uitzag. Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Ik wist best dat op Quatorze Juillet de Vrijheid, Gelijkheid en de Broederschap gevierd worden. En dat men daar de rest van het jaar minder aan doet.
Maar het was wel een feestelijk begin van mijn leven in Parijs, dat nog altijd iets feestelijks voor me heeft gehouden.” (in: 25 jaar Parijs in 25 verhalen, 1973.)
De anders zo precieze en perfectionistische Jan Brusse nam hier, met één van zijn gekende relativeringen - ditmaal over het Franse credo - toch een loopje met de feiten. Zo terugrekenend zou hij zich in 1948 in Parijs gevestigd hebben, maar voor zover we weten was dat al in 1946, op z’n vijfentwintigste. In ‘Parijs tot ziens’ uit 1993 was hij daarover preciezer; eerlijk is eerlijk.
Het was toen trouwens ook niet zijn eerste keer in Parijs. Hij zou al in 1937, als 16-jarige Alkmaarse HBS-er, in twee dagen naar Parijs zijn gelift, niet alleen voor de stad waarschijnlijk, maar ook voor de enorme wereldexpositie die daar dat jaar gehouden werd. “Ik wist als kind al dat ik naar Frankrijk wilde om daar journalist te worden”, schreef hij vele jaren later (Parijs, tot ziens, 1993).
Die Franse 'zucht' kwam waarschijnlijk mede door zijn vader, schrijver van de klassieker ‘Boefje’, die een enorme voorliefde had voor Frankrijk en Jan over zijn reizen naar Frankrijk verteld had. En Parijs was toen wereldstad bij uitstek, Berlijn was in de greep van het nationaal-socialisme, en voor Londen moest je toch dat Kanaal over, en dat lukte liftend natuurlijk niet.
Jan Brusse kwam uit een sociaal en progressief milieu en in Europa was het in Frankrijk regerende linkse Volksfront nog maar één van de weinige aanknopingspunten. Wellicht dat dit allemaal heeft meegespeeld. Jan Brusse kwam bovendien uit een creatief milieu: zijn vader was schrijver, journalist en ‘chroniqueur’ van Rotterdam en zijn moeder was de operazangeres Antje Ebes. Oom Willy en Jo waren de directeurs van W.L. Brusse’s Uitgeversmaatschappij in Rotterdam. Jan’s broers werden acteur (Kees), schilder-beeldhouwer (Mark), grafisch vormgever (Wim), cineast (Ytzen), architect (Henk) en journalist (Peter).
“U moet dan weten dat wij sinds een jaar of vijf zo’n ateliertje bewonen in één van die typisch Parijse artistenkazernes. Het is een hoog grauw-betonnen gevaarte, met grote ramen op het Noorden en een sympathiek balconnetje op het Zuiden. Op dat balconnetje is altijd zon, je kijkt er helemaal over die oude butte met de Sacré-Coeur in top, en aangezien je, zoals iedere bewoner van deze stoffige wereldstad, een voortdurend verlangen hebt naar wat frisse groenigheid, heb je er ook een rijtje planten staan, dat je platje op een soort in de lucht hangend volkstuintje doet lijken. Zo zijn er nog zeventig balconnetjes langs dit betonnen gevaarte en op deze balconnetjes speelt zich het leven af.”
In 1949 verscheen bij Allert De Lange in Amsterdam van Jan Brusse ‘Gids voor Parys en omgeving’ (met plattegrond, metrokaart en lijst van hotels). Het zou talloze nieuwe, bijgewerkte edities beleven:
“Hoe komt het toch”, schreef hij in dat eerste gidsje, “dat het woord Parijs alleen al in heel de beschaafde wereld zo’n magische aantrekkingskracht weet uit uit te oefenen? Hoe komt het dat een bezoek aan Parijs het ideaal is van millioenen mensen in dozijnen landen. Hoe is het mogelijk dat de grootste ramp, die ontelbare mensen in Amsterdam en in Budapest, in Londen en in Oslo in de oorlog, die nu achter ons ligt, had kunnen overkomen, de vernietiging of zelfs de beschadiging van hun geliefde Parijs zou zijn geweest. Waarom kan iemand die eenmaal in Parijs geweest is de sfeer van die grote stad aan de Seine nooit meer vergeten. “J’ai deux amours, c’est Paris et mon pays”, zingt Josephine Baker en dat is misschien het beste antwoord dat men op al deze vragen kan geven.”
Jan Brusse had een voorganger, en die had ook weer een voorganger, en die …. Parijs werd door de eeuwen heen beschreven en ingeleid door tal van Hollanders die er een kijkje waren komen nemen. In de twintiger er dertiger jaren van de vorige eeuw was het Leo Faust, de Hollandse chroniqueur van het dolle Parijse uitgaansleven, Jan Brusse kalmeerde dat beeld tot het voor Jan en Alleman bereikbare Parijs, het betaalbare Parijs voor mensen met een meer dan minimum loontje die overigens alles hadden opzij gezet voor zo’n reisje ‘uit’. Parijs was een andere en nieuwe wereld voor een Hollander en ook voor een Hollandse, en nu na jarenlange crisis bereikbaar voor minimumlijders met een extra plusje in het loonzakje.
Ook schreef Jan Brusse in die vroege jaren een “Gids voor de Franse Riviera en de Provence’:
Ruim veertig jaar na dato zou Jan Brusse ooit betekenisvol gezegd hebben: “Alles wat ik schreef was waar, of het werd wel waar”. In tegenstelling tot zijn Parijse wegwijzer zou het Rivièra-gidsje slecht één tweede editie halen. Kennelijk was de naam van Jan Brusse toch meer verbonden met Parijs. Zo was ook zijn ‘Gids voor Midden-Frankrijk – De kasten langs de Loire, Auvergne, Bourgogne, de Franse Alpen’ eenmalig.
Maar met ‘Paris vous parle. Flanerend door het Parijse leven’(november 1950, een tweede druk zou trouwens al in december volgen) had hij in wezen zijn stijl, toon en onderwerp gevonden: dagelijkse en soms niet alledaagse personages, feitjes en ‘trends’ zouden we tegenwoordig zeggen: zoiets als bijvoorbeeld de opmars van dranghekken, kon hij als geen ander in een verhaaltje inlevend samenbundelen, altijd met een zekere verbazing, zelden of nooit belerend of oordelend, altijd liefdevol.
Het boekje ‘Paris vous parle’ bevatte een bloemlezing van de gesproken brieven die Jan Brusse voor de AVRO-radio-microfoon had voorgelezen. Zijn boekje werd een enorm succes en Jan Brusse zou het procédé bijna zijn hele leven volhouden. Jan Brusse had misschien meer woorden nodig om een situatie en zijn indruk te schetsen, maar de vergelijking met Simon Carmiggelt gaat niet helemaal mank.
Jan Brusse had in die beginjaren een buitengewoon origineel oeuvre. Het waren niet alleen zijn korte verhalen, maar ook zijn samenwerking met fotograven was indringend. Jan Brusse was geen theoreticus van zijn tijd, hij bleef immer bij het persoonlijke, soms dramatische en onontkoombare van het bestaan. Maar voor zijn werk, het vertellen en vertalen van het Parijse leven aan en voor de Nederlander, zag hij nieuwe mogelijkheden. Zijn verhaaltjes waren beeldend en een beetje Nederlander had een idee van Parijs, maar echte beelden ontbraken. Het is nu maar moeilijk voorstelbaar dat de vooroorlogse duimdikke fotoboeken van Leo Faust over het Parijse uitgaansleven zo wat het enige was dat ooit op de markt was gekomen: plaatjes, foto’s van Parijs waren toen nog een zeldzaamheid. En zo vond Jan Brusse in de vijftiger jaren samenwerking met bekende fotograven uit zijn tijd.
En in 1951 (?) verscheen de Contact-foto-pocket ‘Bonjour Paris - Bonsoir Paris – Au revoir Paris – Parijse Begroetingen door Cas Oorthuys en Jan Brusse’, een voor die tijd modern vormgegeven uitgave met prachtige zwart-wit fotografie van Oorthuys en teksten van Brusse.
Het was een nieuw fotografisch procédé, haalbaar voor het grote publiek, en dat men nog maar met moeite onder de knie gekregen. Het was ook nog de tijd van papierschaarste en dat verklaarde het pocket-formaat. Dit boekje met tal van impressies van de Franse hoofdstad zou verschillende herdrukken beleven en bestendigde het beeld, in een tijd dat televisie nog aan haar opmars moest beginnen, van Parijs: clochards, de grijze, zinken daken van de stad, de Eiffeltoren, de Hallen, Saint-Germain-des-Prés, een terrasje, de metro, de Seine, de Puces, de bouquinistes, een dronkaard, de Champs-Elysées, een bistro, de stoeltjes in het Parc du Luxembourg, verkeersopstoppingen, Pigalle en tekenateliers. Het definieerde voor diverse generaties Nederlanders hun beeld van Parijs.
In diezelfde reeks verscheen ook ‘De Franse Rivièra, van Marseille tot Menton’, wederom met foto’s van Cas Oorthuys en teksten van Jan Brusse. De zwart-grijs-wit-beelden geven een prachtig beeld van land, kust en dorpjes die we nog steeds niet los willen laten en ondanks alle nieuwbouw willen blijven herkennen. En Jan Brusse schreef bij die foto’s met liefde, bijvoorbeeld over Cagnes bij Nice waar ooit de schilder Auguste Renoir was neergestreken:
“Hij kocht een grote lap grond vol olijfbomen en liet daar een huis bouwen, in de hoop dat hij in dat stille oude dorp met rust gelaten zou worden. Maar zijn vrienden, en vooral ook de vele bewonderaars die om de bekende kunstenaar zwermden, vonden al gauw de weg naar Cagnes. Renoir ontving niemand, maar hij bracht zonder het te weten en te willen dit vriendelijke dorp, dat als een adelaarsnest op een heuveltop zit geplakt, in de mode. Artisten uit alle delen van Europa ontdekten de charme en de schoonheid van deze bergdorpen, waar het leven zachtaardig en goedkoop is. Zij kochten er voor weinig geld vervallen huizen, knapten die op en vestigden zich er.”
Jan Brusse beschreef toen al wat zich nog tientallen jaren zou voltrekken: Hollanders die ergens op het Franse platteland het avontuur aangingen met een vaak ruineus bouwwerk en een onbestemd bestaan.
In 1959 verscheen ‘De Zelfkant van Parijs’ ook weer als Zwarte Beertje, met een karakteristieke omslag van Dick Bruna en zwart-wit fotografie van Daniel Frasnay. Een lachende Brusse zelf werd zelfs afgebeeld in een badkuip onder het schuim. En in 1961 volgde ‘Met het oog op Parijs’, ook weer een Zwarte Beertje van Bruna, ditmaal met foto’s van Frasnay, Fred Bromet en Kees Scherer. En Jan Brusse bleef het presteren om ver van de politieke en economische verwikkelingen te blijven: dat de Franse Vierde Republiek op haar grondvesten schudde en Generaal De Gaulle er een nieuwe presidentiele grondwet doorheen perste richting Vijfde Republiek, het kon Jan Brusse nauwelijks deren. Hij schreef dan liever over zijn poging om een paar dagen als clochard, als zwerver, door het leven te gaan. Van literatuur of filosofie hield Jan zich ook verre: hij zweeg over Jean-Paul Sartre en ook Françoise Sagan’s Bonjour Tristesse ontglipte hem. Brusse schreef over het alledaagse Parijs en omstreken, en het hoogstaande culturele leven was hem een lor.
Op 29 juli 1963 verscheen van Jan Brusse in Elseviers Magazine zijn eerste wekelijkse column ‘Qui mal y pense’ (vrij vertaald: “de pot verwijt de ketel dat ’t ie zwart ziet” oftewel ‘Kijk naar je eige’). Iedere week een schetsje van het Franse leven, stukjes van een duizend woorden, week in week uit, 1500 stukjes in totaal is wel eens uitgerekend. En met regelmaat verschenen in boekvorm bloemlezingen, ook uit z'n AVRO-bijdragen, met titels al "Vrijheid, gelijkheid en wat broederschap', 'Tussen tien miljoen Parijzenaars', 'Tussen Brusse en Parijs' en 'Met de Franse lach'. Hij kreeg zelfs een zeer bekend geworden televisie-rubriek op de AVRO-televisie, in toen nog oud zwart-wit: 'Hier Parijs, hier Jan Brusse', waarin hij in tien minuten een impressie van het Franse leven samenbalde.
Van Jan Brusse's persoonlijke leven is weinig bekend. We weten dat hij in zijn vroege Parijse jaren getrouwd was en een dochtertje had. Na verloop van tijd had hij,
net als zovele Parijzenaars, een huisje buiten de stad, in Normandie. Ook weten we dat hij een hond had, Kafka, verlopen opgepikt ergens in de Camarque. En we weten
ook dat hij op een party van het Filmfestival van Cannes de ravisante Josephine ontmoette, une Hollandaise trouwens, en die zijn hart in vuur en vlam zette.
Brusse hertrouwde en krijgt nog een zoon.
De immer zo gemoedelijk ogende Jan Brusse blijkt achteraf een enorme handicap gehad te hebben: onvoorstelbaar voor zo'n man die eigenlijk het Franse joie de vivre belichaamde.
Het is immens jammer, dat Jan Brusse nooit aan zijn memoires is toegekomen, want wat is er allemaal wel niet gepasseerd in dat leven: de crisisjaren toen hij jong was, gevolgd door een vreselijke wereldoorlog, en daarna de opmars van de auto, de opkomst van het kamperen, de bouw van die aan Parijs wezensvreemde Tour Montparnasse, de sloop van de Parijse Hallen en haar vervanging door een immens modernistisch koopgat, Le Forum des Halles met in de buurt het wat meer interessante Centre Beaubourg, de opkomst van televisie ook en van tal van huishoudelijke apparaten die toen nog in Europa werden geproduceerd, de aanleg van snelwegen, de autoroutes, les Trentes Glorieuses, die dertig jaar van economische groei vanaf circa 1950 tot 1980, en ook de introductie van bankkaartjes en credit cards, de introductie van de personal computer, het gebruik van de mobiele telefoon, de opmars van het internet en weer een financiele crisis eind 2008.
door Ger Verhoeve, mei 2009. Voor aanvullingen, herinneringen en reacties: 'de Franse verleiding' |