'de Franse Verleiding'
Nederlanders op reis naar het zuiden

De serene rust van
het Canal du Nivernais

door Ger Verhoeve

Het kanaal werd eind 18-de eeuw gegraven om het onrustige Parijs van hout te kunnen voorzien. Maar gedurende de afgelopen eeuw gingen alle economische ontwikkelingen voorbij aan het Canal du Nivernais. Met als schitterend gevolg dat men nu in paradijselijke rust door het arcadische landschap van Bourgondië kan varen.

In het haventje van Decize, zo'n 250 km. ten zuiden van Parijs, legt de botenverhuurder ons eerst nog wat dingetjes uit en maakt hij met ons een proeftochtje over het water. Dan manoeuvreren we onwennig naar 't smalle sluisje waarin we op het wegstromende water tot het niveau van de Loire zakken.
Als eenmaal de sluisdeuren openzwaaien ligt er een woelige rivier voor ons. Verbaasd en vol ongeloof staren we afwisselend naar het water, naar onze vaarkaart en naar de inschattende ogen van de anderen. Daar hadden we niet op gerekend ! En toch: tien minuten later zitten we aan de overkant op een terras aan het water opgelucht en ingenomen met ons zelf bij te komen. Met zelfvertrouwen turen we schuin over de rivier naar de plek waar het Canal du Nivernais begint.

GAS TERUG

Daar glijden we het stille water op en laten de roerige Loire achter ons. Temidden van dromerige bomenrijen en stille oevers vol met bloemen geven we ons geleidelijk over aan de rust die zich onweerstaanbaar opdringt. We nemen steeds meer gas terug, totdat een stevig doorstappende wandelaar ons zou kunnen bijhouden. Er drijven geen files en waterdrempels zijn nog steeds niet uitgevonden, of het zouden die ruimschoots van te voren zichtbare sluisjes moeten zijn. We tuffen maar wat, kijken onze ogen uit en oefenen genoegelijk in het bijna geruisloos omzeilen van de hengels van die enkele visser die ons vriendelijk toeknikt. Het besturen van een 'house-boat' blijk je, ook als onwennige beginneling, zo onder de knie te hebben. Als je er maar rekening mee houdt dat een boot niet, zoals een auto, de neus draait, maar de kont. En die steek je al na een paar dagen geroutineerd tegen een aanlegsteiger, krap tussen twee andere boten in. En voor het overige: als je vindt dat een bocht eigenlijk rechtgetrokken moet worden en een sluis slechts oponthoud betekent, dan moet je niet op dit door 't groene Bourgondië slingerende kanaal wezen. Want die serene rust van nu staat niet voor niets in schril contrast met de verwachtingen van twee eeuwen geleden, toen men begon met de aanleg van het kanaal. Hout moest er doorheen voor de kachels van opstandige Parijzenaars, en steenkool en rundvee uit de Charollais, specerijen uit het Verre Oosten en de Midi, zijde uit de Provence en glas uit Macon. Maar het kanaal miste al snel de aansluiting op de vaart der volkeren: 't bleek tè smal en er waren tè veel sluizen.

STIJGEN

Soms liggen die sluisjes aaneengeschakeld achter elkaar en glijdt de boot van het ene in het andere bassin om wel 11 meter hoogteverschil te overwinnen. De bediening lijkt eenvoudig, maar je zult ze de kost moeten geven die, als ze zonder hulp van een sluiswachter hun gang gaan, de logische volgorde van de noodzakelijke handelingen niet vatten. Met stijgende verbazing en onbegrip blijven ze van de ene kant naar de andere lopen, verwachtingsvol naar het water beneden turend, weer maar eens draaien, over de rand kijken of er al turbulentie in het water te bespeuren is, en weer terug lopen en zo verder, hun schouders ophalend over het gegiechel dat uit de boot opstijgt.
En zo klimmen we, als over een uitgerekte trap, tree voor tree de groene heuvels in van de Bazois en de Morvan waar het kanaal verderop weer afzakt naar het stroomgebied van de Seine. De talloze details van de afwisselende landschappen en plaatsjes glijden aan ons voorbij: vergezichten op het lager gelegen land waar je als vanouds wel iemand in de grond ziet peuren en op glooiende hellingen waar oude buitens en grijze boerenhoevens met 'coq au vin'-rode daken tegen aan gevleid liggen.
Hier en daar leggen we aan en stappen uit voor de bakker, een krantje, voor een hapje of zomaar een tochtje op de fiets, 't glooiende heuvelland in of langs het kanaal over de gemiddeld goed berijdbare jaagpaden onder platanen en populieren.

MYSTERIEUS

Na een paar dagen bereiken we in de heuvels de waterscheiding tussen het stroomgebied van de Loire en van de Seine: 'la Collancelle'. 't Ademt een mysterieuze sfeer en dan dobberen we voor een tunnelingang als een donker gat in de rotsen en het gebladerte. Met één schamel koplampje voorop varen we er doorheen en er onder. Wéér worden we stil, ademloos stil en kijken verbaasd opzij, omhoog en vooruit om uiteindelijk hopelijk in de verte de met wat wat zonnestralen verlichte uitgang te ontwaren waar die donkere tunnel ophoudt: het leek zo beangstigend. Maar dat verandert al snel in één en al liefelijkheid, zelfs in die donkerte. We horen alleen maar vogelgeluiden en hier en daar het geklater van watervalletjes.
En als Alice in Wonderland glijden we voort, langs mossen in allerlei kleuren, welig tierende varens, onder een sierlijke stenen brug, die ergens 10 meter boven ons hangt, overwoekerd door groen. Over 4,5 km. volgt een unieke aaneenschakeling van tunnels van groen en van steen, waarvan het lijkt alsof ze, eenmaal aangelegd, aan hun lot zijn overgelaten. Wij genoten, maar de aanleg ooit is bepaald geen vrolijke geschiedenis geweest.

GEPLOETER

In 1784 begon men in de rotsige heuvels met het graven en uithouwen van diepe werkputten voor de lange sleuf en de tunnels waardoor later het hout richting Seine en het met revolutie dreigende Parijs gesleept kon worden. Dwangarbeiders werden voor het zware werk ingezet, versterkt door honderden arbeiders die tot in de verre omstreken werden geronseld. Er was nauwelijks door de harde steenlagen heen te komen. Als de werkputten bij regen vol met water stonden moest 't werk doorgaan. Ziektes braken uit, en vele arbeiders verongelukten of bezweken aan uitputting. In 1787 kwamen er 70 veroordeelden om toen een schacht in het binnenste van 'la Collancelle' ineenstortte. Hun lichamen werden nooit naar boven gehaald en liggen er nog steeds.
Al het geploeter kon de Revolutie niet meer stoppen, 't werk kwam stil te liggen en pas op 1 maart 1841, zestig jaar nadat de eerste houweel tegen de rotsen sloeg, was het zover. Burgers en hoogwaardigheidsbekleders waren van heinde en verre toegestroomd om de officiële opening van het Canal du Nivernais mee te maken. Vanuit Baye voeren vrolijk versierde boten met genodigden en met muziek eerst door de sleuf die leidt naar de 3 tunnels onder de heuvels van 'La Collancelle'. Aangekomen bij de ingang van de eerste hield de botenstoet stil. De heuvelranden en de paden die naar het smalle kanaal beneden leidden stonden vol met mensen die niets van het schouwspel wilden missen. De bisschop van Nevers, in vol ornaat, zegende op plechtige wijze het kanaal om vervolgens door de met 500 lichtjes vrolijk verlichte tunnel naar Port-Brûlé te varen.

PORT-BRûLÉ

150 jaar later tuffen wij met slechts een wankel elektrisch lichtje op de voorboeg door de stilte. Na de derde tunnel lijkt zich een dorp aan te kondigen, maar 't blijft bij enkele huizen en een paar ligplaatsen, met een waterpunt om de tank van de boten bij te vullen. Dat is dan Port-Brûlé.
Een parasol op een boven aan de oever hangend terras nodigt uit. Maar nee hoor, geen drankje, krant of filmrolletje. Iedereen komt aankloppen voor 't één of 't ander, maar als ambtenaar van het departement mag de bewoner er geen handeltje bij hebben. Stom toch ? Natuurlijk. Belachelijk ! En zo fietsen wij voor de rolletjes, de kranten en de charcutier maar naar Corbigny, in de richting van waar het kanaal zich in de diepte lijkt te verliezen. Maar opgevangen door een trap van zestien achter elkaar liggende sluizen, "les échelles de Sardy", zakt het kanaal langs een flauwe helling naar de 60 meter lager stromende Yonne, om nog weer verderop uit te monden in de Seine.

Langs al die sluizen terugfietsend dringt zich de vraag op waar al dat water eigenlijk vandaan komt; de waterstand in de Loire is vaak al onzeker, laat staan boven in die heuvels. In de verbreding bij Port-Brûlé, verzonken in een door beboste heuvels gevormde kom, verraadt een lichte turbulentie in het water de monding van de 'Rigole d'Yonne', een waterloop die komt van het 25 km. verderop gelegen stuwmeer van Panneçière. Zelfs een 152 meter lang aquaduct over 13 bogen, 'l'aquaduc de Montreuillon', werd er voor geconstrueerd.

DALEN

Na een diepe slaap genoten te hebben in de stilte en de groene parfums van Port-Brûlé, keren we in de ochtend de stevenen. We dalen niet via de sluizentrap naar de Yonne af, richting Parijs, maar trekken wederom door de sprookjesachtige tunnels. Tijdens de afdaling, terug naar de Loire, laat het landschap zich van een nieuwe kant zien. 't Is weer haar beste kant, ze heeft er gewoon meerdere, dat kan immers in dromen.
Achteraf realiseren we ons, dat we de eerste dagen niet opkeken van het soms oorverdovende lawaai van het water dat de sluizen inkolkte en waarop we omhoog werden getild in het Bourgondische landschap. Nu, de tweede helft van de week, is ook dat kabaal verdwenen en zwikken we zachtjes en zo goed als geruisloos steeds dieper weg in het groene landschap en onze dagdromerijen. Wat het kanaal miste voor een aansluiting op de vaart der volkeren geeft ze ons in dromerige kalmte terug. Otters schieten weg en een ijsvogeltje vlucht ons in de iepenrijen vooruit. Traag zwaaien die af en toe als gigantisch toneeldoeken open en dicht, en gunnen ons een blik op voortdurend wisselende decors.

Bij Chavance is 't sluiswachtershuisje onlangs omgebouwd tot bar-crêperie. Een charmante Française, ergens in de twintig, bedient de waterkleppen en sluisdeuren. "Vandaag hadden we 16 boten", zegt ze stralend. Dat lijkt ons een onwaarschijnlijk hoog aantal; als wij die dag vier boten zijn tegengekomen is het veel ... Voor het café zitten drie mannetjes in werkmansblauw bruinverbrand achter hun gekleurde drankjes. Onmiskenbaar Frankrijk. Onze komst veroorzaakt nieuwsgierigheid en enige onrust. 't Begint er warempel op te lijken dat 't nog druk wordt ook ! En we drinken een glas mee.
Verderop, bij de 'bloemetjessluis', worden we uit onze inmiddels onwereldse roes wakker geschud. Of we het 'Maison du Tourisme' even willen komen bekijken. Er is geen ontkomen aan: vanaf de brug wordt onze vaarbeweging in de gaten gehouden en iets verderop staat een twee-koppig ontvangstcommitée breed-lachend klaar om ons langs acaciahoning, boerenpaté, toeristische folders en tè kleine T-shirts te leiden.

PLANNENMAKERS

Want 't toerisme is één van de weinige economische strohalmen waaraan men zich hier vastklampt. In de vorige eeuw verloor het houtvervoer 't al van de steenkool, en toen verloor het smalle en ondiepe kanaal het van de grotere waterwegen en tenslotte ook van de spoorwegen. In 1966 voer er per week nog maar één boot tussen Clamecy en Auxerre. 't Kanaal werd nauwelijks onderhouden en er gingen zelfs stemmen op om het maar dicht te gooien.
En nu, na de niet geplande en min of meer spectaculaire, in ieder geval onverwachte groei van de pleziervaart in de 70- en 80-er jaren, wil 't wederom niet zo goed lukken. De huur van een boot is nogal prijzig, zo tussen de 2 à 3000 gulden per week. Maar daarvoor heb je wel alles aan boord, van keuken, douche, slaapkamers, tot toilet en radio, en je legt aan waar je wilt, op de meest exotische plekjes.

Een sluiswachter vertelt ons dat ze met z'n allen aan het einde van het seizoen een tochtje maken op de Aster, een gigantische houten aak uit Holland. Het seizoen wordt dan geëvalueerd en mogelijke oplossingen voor problemen doorgenomen. Problemen ? Op het Canal du Nivernais ? "Ach, dat eindeloze beroepsgeklaag" verzucht de patronne van een hôtel-restaurant op wandel-afstand. "Je wordt hier niet goed van dat gezeur. Ze zijn hier nog achterlijk, meneer!". Dit seizoen neemt ze voor 't laatst, charmant-autoritair, de bestellingen op en duwt ze energiek haar wagentje met een reusachtige verzameling kaasjes door de eetzaal, bovenop de kaasjes uit de streek, onderop een selectie uit heel Frankrijk. 't Kanaal zal haar voortaan een zorg zijn: " Wij gaan van ons pensioen genieten in de Midi. Voelt U niet iets voor dit hôtel-restaurant ? We hebben een prachtige wijnkelder ...".

Voor het departement blijft 't Canal du Nivernais wel een zorg. Ze gaan boottochten van één dag stimuleren en groeps-'cruises' van een paar uur, zoals op de Aster. 't Departement runt nu ook, met steun van een Europees fonds voor plattelandsontwikkeling, een supermodern 'Maison du Bazois', ontworpen in de vorm van een sluis, als 'interface économique, politique et administratif'. Het departement heeft de laatste 3 jaar al meer dan 20 miljoen francs uitgegeven om het kanaal nog toerist-vriendelijker te maken: brochures uiteraard, maar ook kaden, sanitair, informatiepunten, van alles wordt geprobeerd. Voorts moet het gehele kanaal weer in goede staat worden gebracht. En iedereen maakt een kleine kans om zo'n sluiswachtershuisje op de kop te tikken onder voorwaarde dat er een toeristisch project in wordt gestart. Studies en plannen om meer toeristen te trekken, de één na de ander, worden afgeleverd en liggen op bureaus en in laden. En dat laatste is misschien maar 't beste ook.

Vanaf het kanaal kun je de boeren bezig zien, en zo hoort het ook, die sfeer, laat de boeren maar dorsen. En laten die toeristische plannenmakers vooral niet te veel hooi op hun vork nemen. 't Is meer dan goed zo.


Deze reisimpressie is eerder verschenen in PLUS-magazine.© Tekst en foto's, Ger Verhoeve.

Voor reacties, bijdragen en informatie: Ger Verhoeve

Terug naar de hoofdpagina van
'de Franse Verleiding'