'de Franse Verleiding'
een Nederlander in het zuiden

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet

en het is wat 'een gek' er voor vraagt

op de zondagse straatmarkten in Frankrijk,

LES VIDE-GRENIERS


Het is zondag, de dag van de ‘vide greniers’, de Franse straat-, plein-, parkeerplaats-, gravel- en grasmarkten. ‘t Is een maatschappelijk fenomeen. Zo rond 1980 waren er een 1500 per jaar, door heel Frankrijk heen. Nu staat de trillende wijzer op 50.000. Er bestaan drie tijdschriften, agenda’s incluis, en dan zijn er nog bladen over munten, poppen, detector-schatgraven en dergelijke. Handig is vide-greniers.org te raadplegen: typ de departementsnaam in en ‘éh voilà’, een actueel overzicht verschijnt.

Wat is er gaande? 50.000! Is het een opvullen van het gat dat met de steeds sporadischer geworden kerkgang is geslagen of een signaal van toenemende ‘précarité’, armoe dus? Of hebben we gewoon te veel spullen? 'Stuffocation - Verspulling'? ’t Zou zo maar allemaal kunnen en het is een cultureel-antropologisch of, pak'em beet, zelfs een existentieel-existentialistische analyse waardig.

Fenomenologisch draagt deze revolutie uiteraard een evolutie in zich, een betreurenswaardige, zoals niet zelden het geval bij revoluties. Een regressie dus, want de tijd dat de markten een hoog ‘brocante-gehalte’ hadden is voorbij. Zo'n 25 jaar geleden sprokkelden Nederlandse vrienden in de Franse Bourgogne tijdens hun veertien dagen werkvakantie, een mooiere combinatie bestaat niet, nog een langgerekte tafel vol met 'trouvailles', vondsten, voor hun beginnende handel bij elkaar. Nu stellen ook de Fransen zelf nostalgisch-sarcastisch “Monsieur, ce ne sont plus des vide-greniers … .Meneer, het zijn geen zolderopruimingen meer. Mensen lozen hun afgedankte rommel. Carrément." En inderdaad, bric-à-brac klinkt eigenlijk nog te mooi voor de bergen kinderkleding, veel suf uitgespeelde pc-games, oude schoenen, plastic speelgoed en veel gebruikte dameskleding ook. Da’s trouwens opvallende: tweedehands herenkleding zie je eigenlijk zelden, of't moet iets met de jacht of het leger te maken hebben gehad ... . In ieder geval heeft in Frankrijk meisjes- en damesmode een hogere omloopsnelheid.

Als je niet geïnteresserd ben in iets specifieks, geen passie hebt of, erger, geen obsessie, dan zijn die markten merendeels onthullend troosteloos. Je moet 'op iets lopen'. Ik ken een Franse madame die ‘loopt’ op peper- en zoutstelletjes. Via via ken ik een Hollander die 'loopt' op ballen, jeu de boules-ballen dan wel te verstaan. Ik ben zelfs bij hem thuis geweest ooit, in Culemborg. Begane grond was, naar ik me meen te herinneren, ballenvrij, maar boven, tot aan de nok toe, was het één groot museum: houten ballen, leren ballentasjes, spijkerballen, prenten van ballen, van jeu de boulers, emaille borden, blote konten-Fanny's, Inox-ballen, cochons, die kleine balletjes waar 't omgaat, je kon het zo gek niet verzinnen en nagenoeg alles gevonden op die vide-greniers. Ook weer via via ken ik iemand die loopt op kurkentrekkers. Van hem gaat het verhaal dat hij er eentje voor een appel en een ei op de kop tikte en er wat later op een veiling 1000 euro voor ving. Mijn dorpsgenoot Claude, loodgieter, die ‘loopt’ weer op oud soldeergerei. Hij heeft inmiddels een verzameling van zo’n 80 soldeerinstrumenten, van brandertjes tot staafjes. Vide-greniers? Waardeloos? Amehoela als je echt voor iets gaat.

Mij is het te doen om Franse reisgidsen en 'régionalisme', oud en nieuw, reisverhalen ook, souvenirs, oude reisfolders en ook taalgidsjes. Oude wegenkaarten, zoals die op linnen uitgegeven kaarten van Taride en natuurlijk ook die van Michelin op linnen, kunnen eveneens mijn smaak opwekken. Maar ook de meer recente, zo vanaf eind jaren '50, met heel Frankrijk erop. Zo droom ik er van eens de ruimte te hebben om een, pak'em beet, veertig meter lange wand chronologisch vol te hangen met die naoorlogse Michelin France-kaarten om zo de groei van het netwerk van autoroutes te kunnen volgen. Fascinerend.

Op oude stadsplattegronden loop ik ook. Ik vond er laatst één van de noordelijke stad Nancy, uit 1883, maar voor 'een Antibes' uit de vijftiger jaren heb ik ook een speciale 'verhaal'-bestemming. Mijn oudste 'plan' is trouwens het 'Nouveau Plan Routier de la Ville et Faubourgs de Paris' uit 1785, langwerpige deelvelletjes geordend op linnen geplakt. Het zou heel goed kunnen dat de Amsterdamse koopman Jacob Muhl die zomaar, voor zijn plezier, in de zomer van 1778 per eigen koets naar Parijs was gereisd en dat was uitzonderlijk voor die tijd, die stadsplattegrond gebruikt heeft. Parijs beviel hem trouwens zeer. Zo schreef hij aan neef en nicht: "Ik ben zo fris als in geen jaaren geweest ben. (-) Mij dunkt, mijn adem komt niet meer uijt de borst of buijk, maar uijt mijn beenen: ik word luchtig, ik moet hier vandaan of zoude van zelfs dansenleeren. De vivacitijd van de snaken zijn zij verpligt aan de fijne,heldere dunne lucht, daar se in gefabriceerd werden; Het is maar jammer, zij van dat voorbeeld jammer, zij van dat voorbeeld geen beter gebruijk maaken. Hemel, alle dagen zie ik nieuwe dartelheid en weelde!."

Voor het eerst sinds tijden is het bewolkt en dat doet vreemd aan na wekenlange zonneschijn hier in het Zuidfranse. En wéér regent het niet, dus 'en route', met een zo'n fraai gedetailleerde Michelinkaart. Telkens als ik op zo'n ochtend achter het stuur kruip, hoop ik nog steeds 'ijdel' in een kartonnen doos tussen oude, vaak groezelige en soms in uitgeslagen leer gebonden bijbeltjes en psalmenboekjes een zeldzaam exemplaar van ‘La guide des Chemins de France’ van Charles Estienne uit 1552 te vinden, na de handgeschreven 'Gids voor de Pelgrim' van rond 1100 de eerste reisgids ooit voor Frankrijk. Maar dan moet ik wel echt héél vroeg uit de veren en ik vrees dat zo’n ‘vroeg’ voor altijd tevergeefs zal zijn. Daarvan hebben slechts, geloof ik, twee de tand des tijds doorstaan zijn of zijn teruggevonden ... . Die derde zou mijn verzameling met wel een honderd jaar verdiepen, want mijn oudste document tot nu toe stamt uit 1657, een ‘Wegh-Wyser, Vertoonende De besonderste vremde vermaecklijkheden die in ’t Reysen door Vrackrycken en eenige aengrensende landen te sien zijn’, de eerste Nederlandstalige reisgids voor Frankrijk ooit.
Ik druk het gaspedaal in. Zachtjes, want je kijkt hier je ogen uit, zo mooi.

't Plaatsje Homps aan het eeuwenoude Canal du Midi dat de Middellandse Zee met de Atlantische Oceaan verbindt is m'n eerste Ali Baba-bestemming. 't Is weer de gebruikelijk rommel met toch ook weer wat uitschieters, zoals een oude snijmachine voor hammen en worsten, verroeste jerrycans, maar met mooie logo’s, dat wel en zelfs een parketboener. Tussen al de peuterkleding liggen op uitgespreide zeiltjes en kraampjes soms overweldigende 'variaties op een thema', je kunt het zo gek niet bedenken: hoesjes voor mobieltjes, model legerautootjes, teenslippers, BH’s, afstandsbedieningen ook. Uit de hand gelopen affaires? Ramsj? Liquidaties? Er was een tijd dat er een overdadig aanbod was van 'pins', speldjes dus. Je ziet ze niet meer. Een vooruitziende blik van een opkoper? Met het oog op die onontkoombare revival? In nagenoeg alles zit dat nostalgie-potentieel, da's het Clockwork Orange-mechaniek der generaties.

Dan zie ik ergens in een uitstalling ‘onbestemd’ een boek liggen met op de omslag in vette letters ‘La Maison’ en de naam Wim Bavelaar. Die naam ken ik. Bavelaar heeft een website, infofrankrijk.com of ooit ‘het Hurktoilet’, geloof ik. Enfin. Ik vraag aan de Française mij de pil aan te reiken en lees: “Praktische gids voor het zoeken naar en bewonen van een huis in Frankrijk.” Het eerste hoofdstuk heeft als titel meegekregen: “Zon, terrasje, rode wijn, aardige makelaar … ‘We doen het!’” De dikke paperback blijkt slecht 1 euro te kosten en daar kan ik het niet voor laten liggen. En mijn God, wat ben ik blij dat ik dat allemaal achter de rug heb. Stom dat ik vergeten ben te vragen hoe dat Nederlandse boek tussen die Franse boeken terecht is gekomen. Gaat er een drama achter schuil? Nederlanders die met dat enkele boek zich hier in de Aude gevestigd hadden, maar na enkele maanden weer gillend op de vlucht sloegen? Of was de klus naar genoegen geklaard? Alles is denkbaar.

Een laken vol sandaaltjes voor kinderen volgt. Groot gezin gehad? Burenhulp? Afgekickt van een manie? Monstrueus aardewerk, 'vijftiger jaren dressoirporselein', een tafel vol met Jordaan-koperwerk ook en boeken weer. Zelfs Marguerite Yourcenar, Victor Hugo en Jean-Paul Sartre liggen hier op de grond. Een soundblaster, dozen met boeken weer, waarvan de rugtitels meestal niet naar het publiek zijn gekeerd. Dat verkoopt kennelijk makkelijker, net zoals met die CD’s, ook altijd omgekeerd. Stapels oude witte lakens volgen, sommige met een fraai geborduurd monogram. Maar iemand vertelde me ooit dat ’t een ramp is om ze te wassen en te strijken, zelfs met een stoomstrijkijzer. En trouwens: als je iets ouds vindt dat de moeite waard zou kunnen zijn, dan zit het meestal onder het stof of heeft het vegen van iets. In Nederland zou het opgepoetst zijn.

Zoals zo vaak zie ik verkopers rond het middaguur achter hun kraam aan een tafeltje zitten met een fles wijn, een salade in een plastic bakje en een stokbrood. Veel Franser kan het niet. En er is nog iets anders ‘Frans’, in ieder geval ‘on-Hollands’. Is zo’n markt in Nederland vaak een kwestie van dat de ander niet óók een stapje opzij doet, maar van duwen en ongegeneerd voordringen zelfs, hier verloopt alles vloeiender, ‘chiquer’ en gemoedelijker. De ‘pardons’ zijn niet van de lucht.

En ja hoor, daar kom ik weer mijn vertrouwde boekenmannetje tegen die ik op zondag altijd wel ergens zie staan. Hij knikt altijd vriendelijk naar me met zijn lange grijze haar en een staartje ‘achterop’. In vergelijk met het overige aanbod van rommel heeft hij een kraam ‘haut de gamme’, een uitgelezen aanbod van boeken, vaak met prachtige omslagen.

Ik knoop met de sympathieke, de wat zachtmoedige boekhandelaar een gesprekje aan. “Monsieur?” In Franrijk is het ‘Monsieur’ voor en ‘Madame’ na, in ieder geval hier in de Aude. Een simpel bot-Hollands ‘hoi’ of ‘doei’ is hier bijna altijd een routineus ’Bonjour Monsieur’ en een ‘Une bonne journée, Monsieur. Au revoir, Monsieur’. Ik zeg: “Monsieur, hoe komt U toch aan Uw bijzondere boeken?” Hij kijkt me inschattend aan, bedenkt ’t één en ander en besluit warempel iets van zijn verhaal te vertellen. Dat wil héél wat zeggen in de Aude, waar iemand uit een dorp verderop al een ‘étranger’, een vreemdeling is, iemand niet van ‘ons’. Ik zelf dacht dat mijn boekhandelaarsvriend zijn waar opdiepte uit huisruimingen na een sterfgeval en ook boedelveilingen. Nee dus. Hij vertelt me openhartig dat hij z'n boeken vindt op diezelfde vide-greniers. Onnozel als ik ben slaak ik een “Maar hoe kan dat dan, Monsieur, U staat er zelf toch, U moet toch hier achter U kraam blijven staan, er wordt gejat op het leven!” “Oui, maar ik snuffel altijd heel vroeg in de ochtend en dat stal ik met mijn oude voorraad plus nieuwe aanwinsten wat later op de ochtend uit. “C’est comme ça, simple n’est-ce pas? ’t Is het summum van kringloop en ik moet vroeger uit de veren. “Heeft U een winkel, Monsieur? Daar vind ik U echt het type voor.” “Nee, niet meer, Monsieur. Die had ik, in Lagrasse. U kent Lagrasse, Monsieur! In de zomer is het er levendig met al die toeristen, maar ‘s winters is het erger dan de dood en ik hield het daar niet uit.”

Ik vraag hem of hij zich de overleden bouquinist Claude Vareilles in Fontcouverte, mijn dorp, herinnert. “Natuurlijk! Dat was een hele bijzonder kerel met een uitgelezen aanbod ook en ik moest altijd glimlachen om zijn kleding, hij was gek op Marokko en droeg van die Marokkaanse puntschoentjes en had steevast een fez op.” Ik vertel dat Claude Vareilles op het pleintje van Fontcouverte mijn buurman was en dat hij tijdens de Irak-inval in 2003 twee in rood gebonden bandjes met het verzamelde werk van Saddam-Hoessein in zijn kleine etalage had neergezet. In dat ‘bled’ Fontcouverte!

Mijn oog valt plots op een dik vierkant boekje met een grafisch waarachtig mooie omslag, kubistisch eerst en dan weer helemaal niet. ‘LE MODULOR’ staat er verticaal op. Als een magneet trekt het mijn aandacht. In mijn volgende leven zal ik voet bij stuk houden en grafisch vormgever worden en alsjebieft geen politicoloog meer. Ik laat het door mijn vingers gaan, bouwschetsen tussen wat tekst door. Le Corbusier. ’t Gaat over Le Corbusier, dringt eindelijk tot me door. Jammer van die mooie omslag. Ik heb het nooit op hem gehad. Ik heb wel eens zijn plannen gezien voor een totale sloop van het nieuwe oude Parijs. ’t Moest iets worden met vliegcorridors en stelsels van vervoersbuizen. Vreselijk. Laatst stelde me iemand, ook een boekhandelaar, dat hij een totalitair architect was, gewoon weer bij nul beginnen, die onmogelijke fictie dat altijd op bloedvergieten uitdraait. In weerwil van Le Corbusier zwicht ik. Vanwege die omslag. Zeven euro vijftig. Was ik vroeg opgestaan dan had ik het wellicht voor vijftig centîmes in de wacht kunnen slepen. De boekhandelaar ziet onze band bevestigd, ik zeg een gemeend “A la prochaine, Monsieur!” tegen hem en kuier verder. “On sais jamais!”.

Dan zie ik op een wit laken een hele verzameling schilderijtjes, schilderijen en ook spiegels liggen. Nou heb ik onlangs een interessante lezing aangekondigd gezien onder de noemer “Het is toch vreemd dat we op school wel leren lezen, schrijven en rekenen, maar niet leren kijken, terwijl het in onze cultuur steeds meer om beeld gaat!” Ik probeer goed te kijken en zie plots drie houten lijstjes liggen met oude zwart-witfoto’s. En je denkt dat je alles ziet …? Echt wel! Ik zie de contouren van wat verdacht veel op een baaitje en een palm lijkt. “Madame, s’il vous plaît, kunt U mij die drie lijstjes aanreiken? Oui, Monsieur. ‘t Zijn foto’s van de Côte d’Azur, uit de dertiger jaren.” Ik sta op scherp. Op de foto’s valt nog geen bebouwing te bekennen. Op elke foto staat in de rechter benedenhoek een in wit handgeschreven plaatsaanduiding: op de één Cavalière, dat komt me bekend voor, op de ander Le Rayol en op de derde een naam waarvan de eerste letter niet thuis te brengen valt, iets van Figuebelle. Ik zie me er al op uittrekken, op zoek gaan naar juist weer die plekken en het tegenwoordige beeld vastleggen. “Madame, ça vaut combien? Ah, die drie fotolijstjes zijn 10 euro per stuk, Monsieur! Als ik ze nou alle drie koop, Madame? 20 euro? Non, Monsieur, het zijn originele foto’s. Les années trentes.” Ze blijft onverbiddelijk, doet alsof ze met iets anders verder gaat, een klassieke truc, en ik zwicht. Weer dat hinderlijke gevoel dat, als ik ze laat liggen, ik bestolen word. ’t Is ook een invalshoek: semiologische dieptepsychologie, van ‘les vide-greniers', een 21-ste eeuwse Roland Barthes waardig.

Verderop ontwaar ik een doos vol oud papier, groezelig en schots en scheef, een doos ‘onbestemd’, tot verjaarde notarisakten, beduimelde blaadjes, verkreukelde brieven, rekeningen, vervaagde fotootjes op karton en reclamevelletjes en bidprentjes. Aan de slag! En dan, en dan zie ik iets lichtgroens tevoorschijn komen en trek het tussen de paperassen uit. Een vod van een cahiertje. Korrelige zwart-witfoto. Landweggetje met rechts vol zicht op de achterkant van een ploegachtig landbouwvoertuig en links in de verte iets wat veel weg heeft van een ‘aanstormende’ ‘traction avant’. Raak! Leer mij semiologie! Voilà, een ‘Petit Guide de la Circulation Rurale’. 1954! Ik blader. Fantastische. Veelal nog door paarden gedomineerde verkeersituaties, schema’s en, het kon niet ontbreken, beelden van chaotisch-fatale ongelukken. Prachtig en vooralsnog lekker nog even ‘for my eyes only’.
Op naar Cuxac-d’Aude, in de richting van Narbonne.

Ik parkeer op een braakliggende veld, ga wederom aan ‘het werk’ en neem de letterlijk voor de hand liggende rotzooi noodgedwongen ‘en passant’ filterend in me op. Ik zie alles. Denk ik. Geen spoor te bekennen van oude reisfolders en wegenkaarten en ook geen oude langwerpige souvenirslijsten uit de jaren twintig en dertig. Een paar dozen met boeken en weer wordt 't een kwestie van graven. En verdomd, twee boeken over Mitterrand. Toegegeven, op hem loop ik ook, geïntrigeerd als ik ben door zijn personnage sinds ik bij politieke kennis kwam. Voor mij is hij een ‘enigma’, een woord dat ik in de schier eindeloze reeks Mitterrand-bijnamen vreemd genoeg nog niet ben tegengekomen. Ik heb nu zo'n drie strekkende meters boeken over hem. Zegt dat nou iets over Mitterrand of over mij? In wezen was hij zo onuitputtelijk gewoon dat juist daar h'm de kneep in zat. Denk ik. Hij was zoals zo vele Fransen haddenn willen zijn. Mooi als jonge kerel, een pijlsnelle carrière waardoor hij zich in fraai-strakke smokings mocht hullen, literair en historisch onderlegd, bibliofiel zelfs en een niet onverdienstelijk schrijver, allemaal zaken waar heel veel Fransen waarde aan hechten, meer dan de gemiddelde Nederlander en meer dan de gemiddelde Nederlandse politicus, leugentjes voor bestwil ook, een maîtraise plus buitenechtelijke dochter, een weifelende houding tijdens de Tweede Wereldoorlog, trouw in vriendschappen, te laat komen, lekker eten, maar zeker geen innemer, sluw bij machtsspelletjes, standvastigheid. Bijzonder was hij, net zo consequent bijzonder als een Franse versie van Dik Trom en net zo spannend als een Franse Fanfare, maar dan à la Marcel Pagnol.
Mitterrand was zo buitengemeen Frans-gewoon in zijn machtsstreven, want macht, da's een essentieel onderdeel van de Franse cultuur, macht in hierarchie. In Nederland ligt zulks niet zo aan de oppervlakte, ook al speelt het overal net zo zeer. Maar het wordt er verhuld door een soort van 'oude jongens krentenbrood'-cultuur. Voor François Mitterrand geen krentenbrood, maar een esquise 'ortolan', een klein vogeltje, verfijnd als truffel onder de zwammen. Nog Franser zijn dan de Fransen, dat was 't geheim van die superintelligente Mitterrand, als politicus zeker of, zoals de Fransen in sommige gevallen subtiel zeggen: 'un politique politicienne' en dan superslim. In Nederland een 'politieke politicus'? Een politiek dier wellicht, maar een 'politique politicien', da's toch een ander ras. Uit de dozen vis ik van ene Patrice de Méritens ‘Les Mots de Dieu’, 'De woorden van God'. Ook weer zo’n bijnaam, Dieu. Geen 'Sphinx', 'Prince', 'Monarque', 'Tonton' ('Oompje') of 'Florentijn', nee ‘God’. Mitterrand trapte ’t zelfs verder dan het Elysée, nee tot ver over de schaduw van Versailles heen. En wat een omslag! Een zwarte breed gerande ‘feutre’, vilt dus en een rode ‘écharpe’: met dat oh zo herkenbare silhouet de geschiedenis in te gaan! Ik moet nog eens nagaan wanneer Mitterrand zich die outfit aanmeette, want veel, héél veel, werd door hem en zijn 'com'pol'-adviseurs, spindoctors dus, uitgekiend.
Over de woorden van 'Dieu'? Die zei ooit, ruim voordat hij president werd:
"Links heeft als roeping onder woorden te brengen wat nieuw is en rechtvaardig. Als ze dat niet doet, dan klopt er iets niet bij haar. Een lethargisch, een lui links stelt als zodanig niets voor."
Kom daar heden ten dage nog maar eens om. In het Frans staat er trouwens 'non-sens', nonsens dus. Wat er achteraf ook van Miterrand gevonden mag worden, op weg naar het eerste socialistische presidentschap wist hij de maatschappelijke kaart haarscherp te lezen. Ik duik ook 'La mort intime' op, van Marie de Hennezel, met een voorwoord van Mitterrand lui-même, himself. Ik wist dat François Mitterrand met regelmaat ziensters raadpleegde, ene Madame Soleil bijvoorbeeld en ook de astrologe Elizabeth Teissier. Nu blijkt hij dus, en dat ontdek ik op een vide-grenier, dat hij gedurende zijn laatste l evensjaren een klinisch psychologe als stervensbegeleidster had. Eerst loog Mitterrand ruim tien jaar van zijn presidentschap met een stalen gezicht over zijn prostaatkanker en vervolgens kreeg zijn ziekte, overlijden en uitvaart een cultstatus. Een paar generaties zullen de biggelende traan van Helmut Kohl in de Parijse Nôtre-Dame wel bijblijven. Ook bijzonder om te weten is, dat Mitterrand op zijn sterfbed het testament van le Roi-Soleil, de Zonnekonig, onder handbereik had. Maar ja, da's weer een roddel die de door Mitterrand verslagen Valéry Giscard d'Estaing de wereld in heeft geholpen. 'Rumeurs', geruchten, 'publieke geheimen' zelfs, François Mitterrand groeide en bloeide daarbij. Het deerde hem niet of nauwelijks.

“Monsieur?” Tegen mij. “Mitterrand hè?” “Tja”, antwoord ik enigszins besmuikt, maar wil toch hom of kuit hebben en vraag voorzichtig: “Wat denkt u nu van hem, zo achteraf?” Monsieur spreidt diep ademhalend zijn mond wijd open en ik kijk in een bijkans tandeloze holte. “Monsieur, je suis socialiste en ik heb hem nog meegemaakt, lang voordat hij president werd. Ik mocht hem niet. Gewoon niet oprecht, geen zuivere koffie.” Mijn interesse relativerend en ook wel mijn inzichten etalerend stel ik wijsneuzig: “Tja, hij was wel erg geobsedeerd door de macht.” “Geobsedeerd door macht, Monsieur?! Ziek van de macht zult u bedoelen, ziek. En dat zijn ze allemaal.” “Morgenavond is er een documentaire over hem op de televisie” probeer ik nog voorzichtig. “Monsieur, ik heb geen televisie meer, en ook geen radio meer, geen magnetron, ook geen vriezer, geen auto en mijn vrouw is er ook vandoor.” Beschaamd en enigszins ontgoocheld reken ik af. Als socialisten onder elkaar.

Onvermoeibaar, zeg maar gerust gretig, rij ik door naar Narbonne, naar het ‘Palais du Travail’ nota bene. Oplettend mijmer ik: ’t is toch wonderbaarlijk die strooptochten van mij, en waar ik mijn informatie vandaan haal, van uitgespreide lakens op een kleiig terrein om de hoek, via een echt antiquariaat in Pézenas tot via ‘virtual clouds’ uit Canada, Australië 'zelfs' … .
Met het imposante ‘Palais du Travail’ werd in 1938 begonnen en de gewapend betonnen moloch wordt in toeristenfolders aangeprezen als neoclassicistisch. Neoclassicistisch? Zeg maar gerust neo-totalitair, een Franse variant op nazistische, fascistische en stalinistische architectuur, vooruitlopend op het met de Nazi’s collaborerend Vichy-regime van Maréchal Pétain. Het vermag me niet af te schrikken.
De centrale zaal, dat oorspronkelijk een theater had moeten worden, is gezellig gevuld met rijen kramen vol met, vooral, regionale producten: saucisses, saucissons, kazen, patés, confituren, fruit, samengebonden stronken roze knoflook en ook wijn. Ik realiseer me ineens dat wijnen op de vide-greniers vreemd genoeg veelal ontbreken. Ik passeer een mevrouw met grote blikken ‘Chevreaux des Corbières’. “C’est quoi, Madame, chevreaux? Is dat vlees, Madame?” “Ja, ja, geitenvlees, u kent het toch, Monsieur! Chèvre, chevreaux, brébis.” Wie denkt ze nou eigenlijk wie ze voor zich heeft? Zo’n blik blijkt maar liefst twintig euro te kosten en als smoes zeg ik dat ik het eventueel koop als ik terugloop naar mijn auto.

Nog een stalletje ‘regionaal’, dit keer met zeepjes, van lichtgeel via blauw en groen tot dieprood. Waanzinnig. “Bonjour, Monsieur!” De Franse monsieur ziet dat ik geroerd ben: nu een eens geen Unilever's Dove, Rexona, Lux of Zwitsal, maar zo op het eerste gezicht nog handmatig geperste ‘Savon de Marseille’. ’t Gesprek komt op gang. Monsieur komt helemaal uit Vaison-la-Romaine. ‘’Vaison-la-Romaine!? Monsieur, dat is toch dat plaatsje van die vloedgolf? God, hoe lang is het al weer niet geleden? Twintig jaar? Oui Monsieur, waar komt u eigenlijk vandaan, u heeft zo’n charmant accent?” Nu heb ik afgeleerd te zeggen dat ik Néerlandais ben, want dat wordt steevast verstaan als ‘Irlandais’. Les Pays-Bas heb ik ook afgeleerd. La Hollande laat ik me nog wel eens per ongeluk ontglippen, maar ik antwoord eigenlijk, om alle misverstanden te voorkomen, steevast met een “Je suis d’Amsterdam”, dan wil nog wel eens het kwartje vallen. Ik ga verder. ”Monsieur, ’t is jammer dat die ramp aan dat plaatsje blijft kleven, want op zich is ’t is een mooi stadje. Maar ja, een camping in een rivierbedding. Er zijn toen heel wat Hollanders verdronken. Vreselijk. En nu ik hier woon, ik begrijp er alles van. In het begin was ik verbaasd over die waanzinnig grote rioolputten in die trottoirs.” En zo sta ìk nu te ouwehoeren en niet die Fransman. Zeepjes gekocht. Af en toe er eens één mee opsturen naar les Pays-Bas, de Lage Landen. Ik weet waar ze liggen.

De volgende kraam is één en al tas. Tassen en handtasjes vooral. Ook weer waanzinnig. Of ik een foto mag nemen? “Eh, bien sûr Monsieur, avec plaisir!” wordt er glunderend geantwoord. Ik sla wéér aan het ouwehoeren. “Monsieur! Ik heb een vriendinnetje in Amsterdam, ze is antiquaire, maar de laatste jaren ook op tassentoer. En ze heeft wel eens een echte Vuitton gevonden, een echte! U weet wel, Vuitton, Hermès. Maar er is ontzettend veel namaak in omloop.” Monsieur draait zich om, reikt naar de volgehangen muur, wipt een zwart lederen tasje met hengsel van een haakje, zwenkt 't met een sierlijke zwaai voor mijn neus en slaakt een triomfantelijk “Voilà, un Hermès!” Ik sta weer paf. “Mais Monsieur, hoe weet u dat zo zeker?!" Een plooitje in de zijkant van het tasje wordt opengevouwen en “Regardez!”. Monsieur wijst me op een metalen pegeltje en op de bovenkant een slotje als in een H gegoten. Zonder zulks te laten merken, m’n brein werkt op hoge toeren, denk ik overmoedig, want onvakkundig natuurlijk, een “dat kan ik ook nog wel, zo’n pegeltje.” Nee dus, dat doet er niet toe; het gaat om het stikwerk. Zoveel heb ik nog wel van mijn liefste in Amsterdam geleerd. En ze heeft me ook wel eens verteld van de ateliers en dat een Nederlandse met een vondst, een Vuitton, speciaal naar Parijs was afgereisd om het stiksel in hun ateliers te laten verifiëren. Zo zag ik ook laatst een foto in Le Monde van een Italiaans atelier voor exclusieve herenmode, maatkleding. De werkplaats was bezet door mannetjes op leeftijd, allemaal krom voorover gebogen en geconcentreerd op stof, naald en draad. Je moet dus van goede huize komen wil je stikwerk goedkoop kunnen nadoen. En dat vakwerk mag, nee, moet dus goed betaald worden. “Monsieur, hoeveel moet dat tasje kosten?”, vraag ik. “45 euro, Monsieur.” Ik zie me zelf niet met zo'n tasje lopen en een handelaar ben ik ook niet, nog niet. En ik weet, als ik nu Amsterdam zou bellen, nee zelfs ‘instanténanement et numérique’ een foto zou opsturen, het antwoord al: “Niet kopen! NIET kopen!” Ik leg mijn treurnis uit, vergeet met mijn stomme kop hem om zijn adres te vragen en ook vergeet ik om uit te vissen hoe hij op zijn beurt aan zijn tassen komt. Ook vroeg opgestaan? Ik taai af, ik wil naar buiten.

Maar dan, dan geschiedt geheel in stijl èn binnen nog, en bij de gelegenheid passend, een wonder. Direct bij de uitgang staat een tafeltje en ik had het bij ’t binnenkomen rechts gelaten. “Te veel missie”, dacht ik, “al die folders en A4-tjes.” En de man had er ook bijgezeten alsof zijn handelswaar eigenlijk bijzaak was. Toch werp ik nu een laatste blik op zijn sparige handel en zie een klein metalen beeldje op een vierpoot. De vorm spreekt me aan, ik overwin m’n vrees en vraag “Cette statuette, Monsieur, ça représente quoi?” ”Oh Monsieur, c’est le style Napoléon III.” Dat dacht ik al, daarom spreekt ‘t me aan. Maar ik vraag door: “Ja maar, wie is het?” “ ’t Is Saint-Régis, iemand die zieken genas in de Ardèche.” Ik luister niet meer, had mijn lesje eindelijk geleerd en vertrek geen spier. Saint-Régis! Hoe kan het! Saint-Régis is, nu ons zwembad al weer vijftien jaar droog staat, nog de enige toeristisch trekker van mijn dorp! Jean-François Régis, de ‘marcheur de Dieu’! Op 31 januari 1597 geboren in mijn Fontcouverte en op 31 december 1640 door kou en van uitputting aan een longontsteking bezweken in Lalouvesc. Hij troostte, bekeerde, deelde sacramenten uit en genas. In 1737 werd hij heilig verklaard en jaarlijks, op de16-de juni, is er een processie in mijn dorp, soms zelfs in aanwezigheid van de bisschop van Carcassonne. Zijn geboortehuis staat er nog steeds en de eeuwenoude crypte onder in de kelders is, als de vloerverlichting aanfloept, een wonderschoon ‘lieu de mémoire’. De 15 euro voor Saint-Régis gaat naar de gehandicaptenzorg en ik sus mijn geweten opgetogen: 't heeft zo moeten zijn.
Naar buiten lopend blijkt de entréehal zowaar iets te hebben van ‘je ne sais pas quoi’.

Vermoeid ben ik inmiddels, maar besluit toch nog door te rijden naar Narbonne-Plage, aan de Middellandse zee. ’t Klinkt allemaal ‘verweggistan’, maar ‘t ligt allemaal in niet veel meer dan een kleine driehoek à la Laren, Bilthoven en Soest. Een soort Gooi dus, maar zonder veel geld en zonder het wonderschone Massif de la Clape en haar smalle slingerweggetje naar de kust. ‘Massif’ klinkt trouwens wat te heftig, want het hoogste punt is slechts 214 meter. De ‘site naturel classé’ is begroeid met Mediterrane dennen en een enkele pin parasol en hier en daar ligt in een glooiing een wijngaard die ongetwijfeld nog handgeplukt wordt totdat druivendrones bedrijfseconomisch onder handbereik geraken. Het is een prachtig natuurgebied. Na zo’n acht kilometer rijden kijk je vanaf een hoogte op het oranje-gelige Narbonne-Plage. Het badplaatsje had vroeger wel wat bebouwing, zoals enkele typisch vijftigerjaren-hotels verraden, La Caravelle bijvoorbeeld, Le Provençale ook en l’Oasis. En tussen al het nieuwe staan nog wel een paar oude vakantievillaatjes geklemd. Narbonne-Plage is trouwens één van de weinige 'nieuwe' badplaatsjes aan de kust van de Languedoc. Het is nog geen eens herfst en de meeste luiken zijn al weer gesloten.
Er valt geen spoor van een markt te bekennen, alleen maar geparkeerde auto's en ronde, felgekleurde strandparasols die boven de soms waterwerende balustrade uitsteken. Dan zie ik plots aan mijn kant van de balustrade wat vierkante en ook langgerekte parasols opdoemen. Het is weer van hetzelfde laken en pak. Rommel. En toch. Weer dat toch en ik zie iets verderop een wanorde aan boeken …. . Ik hak de knoop door met een “Daar begin ik niet meer aan” en wil het voor gezien houden. Dacht ik.

Want wat gebeurt er? Vele vide greniers eerder had ik 'hem' al eens zien staan, of z'n broertje, en die was misschien wat meer uit de kluiten gewassen, daar wil ik van afwezen: een zwart, hoog kathedraaltje vol mechanisch vernuft .... een 'Underwood', een aftandse, nee, een antieke schrijfmachine. Met die Underwood vergeleken was die oude schrijfmachine, ook een zwarte, een Halda, van mijn grootvader waarop mijn moeder opa's facturen typte, toen ultramodern. De eerste keer dat ik 'hem' of zijn broer op een vide-greniers zag, was ik zo beduusd dat ik in m'n verwarring nog geen eens naar de prijs had durfen vragen. Te gevaarlijk zinloos. Ik liet 'hem' geroerd onaangeroerd staan, met weer dat gevoel, dat ik daarmee mezelf eigenlijk bestool. En dat bleef knagen. Ik raakte het beeld van dat zwarte kathedraaltje, wenende om mijn geforceerd geveinsde onverschilligheid, niet kwijt.

Vederlicht raak ik nu dan toch wat toetsen aan, met een vinger van mijn ander hand ook en de letterstaafjes klemmen onbeweeglijk tegen elkander en ik moet de 'hamertjes' van elkaar trekken. Maar een tikje op de spatiebalk resulteert in het linkszwikken van de opgebleekte schrijfrol die toch ooit zwart geweest moet zijn. Het schrijflint steekt er glanzend zwart-rood tegen af, als vers ... . Op de 'bumper' staat prachtig in goud 'Underwood Standard Typewriter' en 'N°. 5'. Ik zwicht, vraag goeddeels zinloos naar de prijs, had het dubbele bedrag er ook voor over gehad, weet bijna zeker dat ik 'het' niet meer heb en kom inderdaad drie euro te kort. De transactie ketst er niet op af en ik zeul mijn bloedzware kathedraaltje naar mijn achterbak. De achterkant van mijn auto knikt met instemming ietsjes neerbuigend.










Als ìk eenmaal in de auto zit begint het zowaar te regenen. Ik rij terug door La Clape en neem weer de op een heuvel staande militaire installatie in me op: hooggespannen kabels, een radar, antennes, bollen en schotels. Het is vreemd te bedenken dat alleen een boulevard, een balustrade, een breed strand en water, heel veel water, Narbonne-Plage scheidt van die duizenden schipbreukelingen en de hel van het Midden-Oosten …. . Wat ben ik dan eigenlijk onbenullig bezig.

Grijs heden.
Message in a bottle.

© 2014 - Ger Verhoeve.

Voor reacties, bijdragen en informatie: info@defranseverleiding.nl

Terug naar de inhoudspagina van
'de Franse Verleiding'

of

terug naar de voorpagina van
'de Franse Verleiding'